Woord

Schrijven is lange tijd heel moeilijk voor me geweest en nog steeds is het soms een uitdaging. Het maken van wetenschappelijke papers tijdens mijn studie was altijd een bron van frustratie. Er was een kloof tussen de gedachten in mijn hoofd - die ik in stille momenten waarnam als facetten van een kristal - en de geordende neerslag op papier. Zodra de pen of het toetsenbord die afstand moest overbruggen, verdween wat eerst zo tastbaar leek als sneeuw voor de zon. Die kloof is er nog steeds.

 

Hoewel ik als spreker bij uitvaarten geen complexe zaken van het verstand hoef te verwoorden, liep ik in mijn werk aanvankelijk tegen dezelfde muur aan. Ik streefde naar 'formats' voor verschillende typen uitvaarten en elke keer als ik moest schrijven, was er weer die kramp. Er leek altijd een leegte te bestaan tussen wat ik diep van binnen wilde zeggen en wat er uiteindelijk op papier verscheen wanneer ik de knipperende cursor had weten overwinnen.

 

Toen ik een opleiding tot ritueelbegeleider volgde, werd ik tijdens één van de eerste oefeningen keihard met die frustratie geconfronteerd. We moesten op basis van een rouwkaart een passende tekst schrijven over de overledene. De minuten tikten weg en ik zag mijn medecursisten vlijtig bezig met de pen in de hand. Toen het fluitsignaal klonk en het mijn beurt was om te vertellen wat ik had bedacht, moest ik bekennen dat mijn papier leeg was. Ik vond het niet zozeer moeilijk om mijn onvermogen te delen, als wel dat ik geen uitweg zag. 

 

Die nacht heb ik onrustig geslapen, maar in de vroege uurtjes van de ochtend gebeurde er iets wat ik nooit had kunnen voorzien. Diep van binnen hoorde ik de eerste woorden van een gedicht. In de dagen die volgden, liep ik rond met een kladblokje en mijn telefoon. Losse flarden tekst stroomden in kleine golven binnen en stolden langzaam tot eilandjes van gevoel en concepten. Het was het begin van een proces dat enkele weken aanhield en waarin het merendeel van de gedichten is ontstaan die ik hier op deze plek deel. Enkele jaren daarvoor had ik eenzelfde opening ervaren, maar die was van kortere duur. In 2019 opende zich het kanaal opnieuw en heb ik het raamwerk gemaakt voor een roman die ik ooit nog hoop te schrijven.

 

Na het pijnlijke moment tijdens die ene oefening en de doorbraak die erop volgde, heb ik mezelf langzaam op een nieuwe manier leren kennen. Waar ik eerder eindeloos zat te piekeren over een begin of kritisch verwierp wat ik geschreven had, heb ik een nieuwe flow gevonden. Door tijdens het schrijven het verhalende en verbeeldende boven het puur analytisch-conceptuele te stellen, lukt het me om contact te houden met mijn eigen bron. Dit helpt me niet alleen om authentieker te schrijven, maar vooral ook om mezelf en anderen echt aan te raken. 

 

De ervaring dat me iets wordt ingegeven waar ik zelf niet de oorsprong van lijk te zijn, is één van de meest vreugdevolle belevingen die ik ken. Energie, creativiteit en zelfontplooiing worden dan ervaren op een manier die heel anders is dan wanneer je met inspanning en frustratie een ei probeert te leggen. Terugkijkend op de gedichten en verhalen die ik ontvangen mocht, maar ook op de teksten die ik geschreven heb voor mensen die afscheid namen van een dierbare, besef ik dat gevoel en verbeeldingskracht, maar ook de speelse en verhalende energie van taal me opnieuw de bron liet vinden. Daar waar ik als kind zo vaak met het water had gespeeld... 

Verhalen

ZON EN MAAN

Het was een prachtige lentedag. De zon strekte zich uit in de blauwe hemel en spiegelde zich in de laatste dauwdruppels op het gras, die zwijgzaam over de nacht vertelden. Nog even en ook de laatste herinnering aan het donker zou vergeten zijn; net als de stilte, die zich terugtrok achter vogelstemmen en het werk van de mensen.

 

Het leven was geboren. Uit stofwolken en rumoer kwam een groep kinderen tevoorschijn, die lachend en spelend met een bal over de zandweg renden. Zorgeloos en nog vol met dromen, zoals het daglicht dat na het opstaan naar het midden van de hemel reikt. In hun spel passeerden ze een oude man die zijn eigen weg vervolgde, traag en gebogen over zijn stok. Op het eerste gezicht leek hij een vreemde in de wereld van jong geluk, maar zijn rimpels en borstelige wenkbrauwen verborgen een groot geheim.

 

De grootste van de kinderen begon te roepen: “hé oude man, aan de kant, je staat in de weg! Pas maar op, straks lig je nog op de grond!” De andere kinderen lachten luid en samen trokken ze weer verder. Allemaal, behalve één, want een kleine jongen bleef staan en keek stilletjes naar de oude man. “Het spijt me meneer, ik vind het heel erg wat er net is gebeurd.” De oude man glimlachte.  “Och kleine vriend, dat is lief, maar maak je om mij maar geen zorgen. Ik ken de zonsopkomst maar al te goed, haar spel en ook haar streken”.

 

“Maar vindt u het dan niet erg dat u oud en langzaam bent en geen bal meer kunt trappen zoals ik?”. “Tja", zei de oude man, “het leven is inderdaad niet altijd even gemakkelijk als je ouder wordt. Mijn zon is nu aan het zakken en er komt een dag dat hij achter de horizon verdwijnt. Maar waar de zon ook aan de hemel staat, zijn licht is steeds volmaakt, net als de cirkel”, en met zijn stok tekende de oude man naast een grote steen een cirkel in het zand. Daarna legde hij zijn hand op de schouder van de jongen en zei: "kleine vriend, de lichten aan de hemel hebben heel veel te vertellen, maar alles heeft zijn tijd.” De oude man knipoogde en liep langzaam verder.

 

Veel van wat de jongen die dag hoorde, bleef lang een raadsel, maar de oude man werd gaandeweg vertrouwd. Vaak, als de jongen buiten met zijn vriendjes speelde, zag hij de man voorbij schuifelen en voor een moment kruisten zich dan hun blikken. De bekende knipoog maakte plaats voor een praatje en uit de gesprekken groeide een hechte band.

 

Enkele jaren na die eerste ontmoeting in de lente, zat de jongen op een grote steen. Het schemerde en nadat de zon was ondergegaan, verscheen de maan aan de hemel; een dunne sikkel van zacht gebogen licht. De jongen was bedroefd. Hij was inmiddels een tiener en het onbezorgde geluk van zijn kinderjaren had plaatsgemaakt voor de eerste grote uitdagingen en gevoelens die hem wild in beweging brachten, als een bootje op open zee. “Ik wil niet meer!”, schreeuwde hij de eenzame nacht in. ”Alles wat mooi was is verdwenen. Ik wil de zon terug!”. Toen hoorde hij achter zich een vertrouwde stem:

 

"Het dunkt mij dat jij je vergist, sprak de zon,

want je minacht de maan en vleit mij alom.

Je kunt mij niet zien, want ik zou je verblinden,

wend je blik af, dan pas zul je me vinden!"

 

De jongen draaide zich om en keek de oude man met vragende ogen aan. “Wie recht in de zon kijkt, raakt verblind", zei de oude man. We kunnen het zonlicht zelf alleen zien als het weerkaatst wordt door de maan. Kijk, daar staat ze aan de hemel.” Hij wees omhoog met zijn stok en sprak: “De maan heeft vele gezichten. Nu is zij een dunne sikkel, maar over een tijdje zal ze vol zijn en gul haar zilveren licht aan de aarde schenken. Daarna verdwijnt ze langzaam in het donker en begint de kringloop weer opnieuw.” “Weet je” vervolgde de oude man, “zon en maan zijn niet alleen bollen van gas en steen daar aan de hemel, ze leven ook in jou en vertellen het verhaal van jouw bestaan. Waar is de bal waar je ooit mee speelde, waar zijn de vrienden die je vroeger bij je had?" "Ze zijn er niet meer”, antwoordde de jongen. “Ah”, zei de oude man, “het leven is veranderd, net als jij, maar diep van binnen ben jij, degene die het leven beleeft, nog steeds dezelfde”.

 

“De wereld van de maan zal je betoveren met haar spel van licht en schaduw. Die contrasten maken dat jij het leven kent: groot geluk én groot verdriet. Leven zonder die contrasten zou zijn als slapen zonder te dromen. Ontdek, geniet en leer daarom van licht en donker, maar heb ook de moed om los te laten als de tijd gekomen is. Want wie de betovering van de maan vast wil houden, zal gevangen worden als in een spinnenweb." Na deze woorden draaide de oude man zich om en verdween weer in de nacht. 

 

Enkele weken later zat de jongen opnieuw op de steen waar hij al zo vaak in stilte had nagedacht. Dit keer zat hij met zijn hoofd in zijn handen, terwijl tranen donkere vlekken maakten op de cirkel in het zand. Het was middernacht, maar de maan was ondanks de wolkeloze hemel nergens meer te zien. Opeens klonk weer die vertrouwde stem: “Sta op”. De jongen keek omhoog, veegde zijn tranen weg en ging toen recht staan. De oude man nam beide handen van de jongen vast en keek hem liefdevol aan. Toen sprak hij de volgende woorden: “je bent niet alleen. Als zon en maan zich verbergen in het diepste donker, maken zij plaats voor duizend sterren, die schijnen met hun sterkste licht. Wat ondenkbaar ver weg is, zal zo in het diepste donker voor jou stralen.”  

AFSCHEIDĀ 

Het begon al donker te worden in het grote bos. Nog even en alles was in diepe rust. Maar wacht, wat was dat? Onder de eikenboom zat eekhoorn te huilen. Hij snikte zo hard, dat uil er wakker van werd. Uil spreidde zijn vleugels en vloog naar de voet van de boom. “Wat is er aan de hand?” vroeg hij. “Ach uil”, snikte eekhoorn, “De zon is weg”. En opnieuw barstte hij in tranen uit. Uil sloeg zijn vleugel om eekhoorn heen en probeerde hem te troosten.

 

“Weet je, uil” zei de eekhoorn”, “de zon gaf het bos duizend verschillende kleuren en verwarmde iedereen met zijn gouden licht. Nu is hij weg en is alles grijs en koud.” Eekhoorn begon weer te snikken. Uil dacht na. “Weet je zeker dat de zon weg is?” vroeg hij na een tijdje. “Ja”, zei eekhoorn. “Ik zat boven in de boom te kijken. De lucht werd eerst oranje en toen donkerrood. De zon zakte steeds dieper en dieper en verdween toen achter de bergen. En nu is hij weg”. Eekhoorn was ontroostbaar. Uil gaf de pluizige pluimstaart een aai over zijn bol en dacht diep na.

 

“Kom maar eens mee” zei hij opeens. “Klim maar op mijn rug”. Eekhoorn keek hem verbaasd aan, twijfelde even, maar deed toen toch maar wat de uil hem had gevraagd. “Hou je goed vast aan mijn veren” zei uil. “En sla je staart om je heen als een sjaal, want het zal koud zijn daarboven”. Voordat eekhoorn het wist, suisden ze over de bomen. Hoger en hoger droegen de vleugels hen. Door de wolken, over de toppen van de bergen, in de diepe nacht.

 

“Kijk”, zei  uil na een tijdje, “zie je dat?” en hij wees met zijn snavel in de verte. Eekhoorn keek naar het zacht zilveren licht dat gebogen aan de hemel stond. “Wat is dat?”, vroeg hij. “Dat is de maan” zei uil. “De maan?”. “Ja, de zon is nu gaan slapen, op een plek hier ver vandaan. Maar om jou en alle dieren van het bos te laten weten dat hij aan jullie denkt, heeft hij een beetje van zijn licht aan de maan gegeven. Zo is hij altijd bij ons, ook als we hem niet meer kunnen zien.” Eekhoorn werd er stil van en keek ademloos naar het zilveren licht dat de wacht hield over het bos. Hij miste de warmte van de zon, maar de maan veranderde zijn tranen in edelstenen.

 

Die nacht had eekhoorn geleerd wat afscheid nemen is. Afscheid nemen betekent dat iets ver weg is, maar toch ook heel dichtbij. Dat je ogen het niet meer kunnen vinden, maar je hart het nog steeds voelt.  

DE HAZENVROUW EN DE VOS

Er was eens een kleine hazenvrouw. Ze woonde aan een beekje in een wonderschoon dal, dat vele verborgen plekjes kende. Het ging de hazenvrouw goed op deze plek die haar inmiddels zo vertrouwd geworden was; ze had genoeg te eten, een bed om te slapen en ook aan vertier ontbrak het haar meestal niet. Toch voelde ze diep van binnen dat ze iets heel belangrijks miste. Ze voelde een verlangen in haar borst, een verlangen naar iets dat ze tot nu toe niet gevonden had in het dal.

 

Eenzaam was de hazenvrouw niet. Ze had vele hazenvrienden en ook met de andere dieren kon ze het goed vinden. De meeste dagen was ze zich niet van haar verlangen bewust. Dan leefde ze haar hazenleven en was tevreden. Toch keek ze regelmatig even op van haar hazenwerk en droomde dan stilletjes voor zich uit. Ze droomde van verre oorden die ze nog wilde verkennen, maar vooral van het hazenmannenhart dat ze ooit voor zich hoopte te winnen.

 

Steeds vaker voelde de hazenvrouw de diepe angst dat haar verlangen misschien nooit vervuld zou worden. Op die dagen nam ze na het werk plaats aan de oever van de beek, keek in het water en sprak met haar spiegelbeeld over haar wensen en haar angsten.  Hoewel het spiegelbeeld haar geen antwoord gaf, kalmeerde de hazenvrouw als ze in gedachten verzonken naar het water luisterde.

 

Op een dag, toen de ze weer in gedachten aan de waterkant zat, dook naast haar spiegelbeeld de gestalte van een vos op. De hazenvrouw schrok en draaide zich om. Ze wilde vluchten, maar verstarde van angst. De vos voelde haar angst en toonde zijn nieuwsgierigheid: „Waarom ben je bang voor mij?”, vroeg hij. Omdat je een roofdier bent en me op wilt eten”, zei de hazenvrouw met trillende stem. De vos gniffelde en sprak: “laat je door mijn verschijning niet bedriegen. Mijn pels getuigt dan wel van het zelfbehoud dat de natuur me geschonken heeft, maar mijn diepste wens ligt voorbij de grenzen van mijn honger”.

 

De hazenvrouw kende de vos met zijn listige streken en geloofde zijn woorden niet. Ik voel je achterdocht”, sprak de vos, maar de intelligentie die ons vossen gegeven is, dient niet alleen de begoocheling. Het is de totale zelfontplooiing waarnaar ik streef en daarmee de overwinning van mijn vossenwezen. Ik eet zielsgraag hazen, maar als ik je alleen maar op zou eten, zou ik voor eeuwig in mijn pels gevangen zijn. Ik heb je al langer in het oog en ken jouw verlangen en je angst. Je wil het misschien niet weten, maar jouw verlangen en jouw angst zijn ook de mijne. Ik ben jouw spiegelbeeld. Laat je niet verwarren door mijn staart en rode haren. Gras of vlees, ook ik heb honger. Eten wil zeggen: jezelf één maken met datgene waar je naar verlangt. Wie zich één maakt door de drift tot zelfbehoud zal enkel schijnbaar groeien, want de gevulde maag stelt maar eventjes tevreden. Wie aandachtig naar het knorren van zijn buik luistert, ontdekt dat de honger zich met geen enkele buit van deze wereld laat stillen."

 

De hazenvrouw keek de vos beduusd aan. Van de ene kant trilde ze van angst, aan de andere kant werd ze gerustgesteld door zijn woorden. Opeens verscheen de vos haar in een ander licht. Zijn verschijning was niet meer verbonden met vrees en doodsangst, niet langer een vreemde macht die bezitten wil. Haar spieren ontspanden zich. De vos voelde de verslapping en nam opnieuw het woord: “Zolang ik het vossenkleed draag, wil ik blijven jagen. Deze pels schenkt mij het verlangen om jou met al mijn zinnen te bezitten, te voelen, te ruiken en te proeven. Deze polsslag van het leven die door mijn lijf raast, is een geschenk dat ik grenzeloos ontvangen wil, maar op het moment van de hoogste extase ook moet transformeren. Dat is het geheim van de overgave. Wie zich werkelijk laat vallen en met trots zijn kleed draagt, die zal ook het wonder van de geestelijke geboorte ervaren. Wees daarom voorbereid op de energie die zich volgens de sprookjes om middernacht laat voelen, vooral als je weer in gedachten verzonken aan de oever zit. Dat wil niet zeggen dat je die energie ontvluchten moet. Een hazenvrouw is geschapen om het spel met de vos te spelen. Ze wil gevangen worden, ook als de angst in haar lijf haar van het tegendeel overtuigt. Hazenvrouw en vos, beide hebben hun rol te vervullen en alleen wanneer deze rol met overgave wordt gespeeld, bestaat de mogelijkheid om dit toneel voor hogere oorden te verlaten. Om van het spel te genieten en succesvol te kunnen spelen, heb je enkel je fantasie nodig. De fantasie om oude regels en normen te transformeren, zodat alle facetten van het spel tot hun recht kunnen komen.” De vos keek de hazenvrouw indringend aan en fluisterde: “weet je… de fantasie zal je bevrijden.”

 

Ik begrijp je niet“, jammerde de hazenvrouw en zuchtte: “je spreekt in raadsels, jouw woorden zijn als een deur die nooit open gaat”. De vos keek haar nog één keer geheimnisvol aan en antwoordde: “Als je de volgende vraag diep van binnen zonder inspanning en verstand met “ja” kunt beantwoorden, zul je de sleutel in je handen houden:

 

"Speel je mee?”

 

Daarop draaide de vos zich om en verdween in het bos.

DE BOOMHUT

Lang, heel lang geleden waren er eens twee kinderen; een jongen en een meisje. Ze heetten ‘Vergeet me niet’ en ‘Duizendschoon’, maar het geheim van hun namen kenden ze nog niet. Ze woonden in een prachtige tuin; zó groot en met zó veel kleuren, geuren en geluiden, dat er geen eind aan leek te komen. Ze speelden en wandelden er elke dag; hand in hand en zonder een woord te spreken, want ze hoefden elkaar maar aan te kijken en alles was gezegd.

 

Op een dag kwamen ze bij een grote boom met een dikke stam en stevige takken waaraan frisgroene lenteblaadjes groeiden. De jongen en het meisje keken ademloos, want het was de mooiste boom die ze ooit hadden gezien: met stevige wortels in de aarde en een top die naar de sterren reikte. Opeens hoorden ze een stem die sprak:

 

‘Deze boom is heel de wereld,

alles vind je er in terug.

Het hele grote en het kleine,

zon en maan, maar ook de mug.’

 

De jongen en het meisje schrokken. ‘Wie ben jij?’ vroegen ze in koor en ze keken elkaar verbaasd aan, want het was de eerste keer dat ze hun eigen stem hoorden.

 

‘Ik ben de boom, maar ook weer niet.

Ik ben veel meer dan jij ooit ziet.

Ik ben de stem van de natuur,

en veel te groot voor één figuur.

 

Deze boom is mijn geschenk,

neem het aan en dan bedenk,

dat ontvangen door te geven,

het geheim is van het leven.

 

Maak in deze boom een huis,

dat ik dan zegen met het kruis,

zodat het hart dat ik bewaarde,

nu ook een plek krijgt hier op aarde.’

 

De twee kinderen waren sprakeloos. Ze keken elkaar met grote ogen aan en toen zei de jongen: ‘maar we hebben nog nooit een huis gebouwd. Wie zal ons daarbij helpen?’ Daarop sprak de stem opnieuw:

 

‘Sluit je ogen, heb vertrouwen,

ik schenk je planken, spijkers, touwen.

En ook het bouwplan wordt bekend,

als je je in stilte tot mij wendt.’

 

De jongen en het meisje hielden elkaar nog steviger vast dan voorheen en sloten toen hun ogen. Toen ze die na een paar tellen weer opendeden, wisten ze niet wat ze zagen. Aan de voet van de boom lag een grote stapel planken, touwen, spijkers en gereedschap. En bovenop de stapel lag een tekening van een boomhut. Het meisje begon te dansen van plezier en de jongen lachte luid, zo blij waren ze met het cadeau dat ze hadden gekregen. Ze liepen op de spullen af en voor de allereerste keer lieten ze elkaars hand los. Ze werden er zelf even stil van en keken elkaar een beetje geschrokken aan. Toen sprak de stem:

 

‘Genieten mag, maar word geen dief,

heb ook steeds de ander lief.

Alle nachten, alle dagen

en de boom zal vruchten dragen.’

 

De jongen maakte van touw en stukjes hout een ladder die hij over de tak gooide die het dichtst bij de grond hing. Hij bond het uiteinde van het touw om de stam van de boom en trok eraan. De ladder hing stevig vast. Toen hij zijn voet op de eerste trede zette, sprak de stem:

 

‘Zoals je op de ladder klimt, zo zul je zelf ook groeien.

Ontwikkel je nu kleine mens, zoals de bloemen bloeien.

Elke tree leer je wat bij, ontdek je nieuwe dingen,

wie hoger klimt dan waar hij staat, zal naar de toekomst springen.’

 

Terwijl de jongen naar boven klom, pakte ook het meisje een stuk touw en een plankje dat ernaast lag. Met een scherpe steen sneed ze het touw in tweeën en knoopte elk stuk vast aan een uiteinde van het hout. Ze gooide de touwen over een tak aan de andere kant van de boom en maakte de uiteinden weer vast aan het plankje. Zo had ze een schommel gemaakt. Ze ging erop zitten en begon heen en weer te wiegen. Toen sprak de stem:

 

‘Schommel heen en schommel weer,

zo gaat ook het leven op en neer.

De tak zal steeds de schommel dragen,

en ik steun jou, in alle dagen.’

 

Toen ze moe geschommeld was, klom ook het meisje de touwladder op. Onder haar arm droeg ze een stapel planken en in haar broekzak had ze een handvol spijkers gestopt. Bovenin de boom had de jongen al een planken vloer gemaakt. Samen keken ze naar de tekening en begonnen te werken aan de muren van de hut. In drie muren maakten ze een raam met luiken en in de vierde muur een deur. Ze waren moe geworden van het zware werk en namen even rust. En terwijl ze op krachten kwamen, sprak de stem hen toe:

 

‘Gooi nu wijd de ramen open, zoals het deurtje van je hart,

volg de stem van je gevoel, en ga hoopvol steeds van start.

Toon maar trots en vol vertrouwen, wie je diep van binnen bent,

want geluk ligt klaar voor ieder, die zijn hartenwensen kent.’

 

De jongen en het meisje gehoorzaamden de stem en keken naar buiten. Van boven in de boom hadden ze een weids uitzicht over de tuin. De planten, de dieren, alles zagen ze in een nieuw licht en ze ontdekten plekjes die ze nog nooit eerder hadden gezien. In hun hart groeiden duizenden wensen en zo leerden ze het woordje ‘ik’. Terwijl ze uit het raam staarden sprak de stem opnieuw:

 

‘Zet de deur nu ook maar open, en verwelkom met je hand,

de gekwetste, de bedroefde en de vreemde in dit land.

Help hem, laat hem voelen, zeg hem: jij bent niet alleen,

in dit huis mag jij jezelf zijn en toch zijn wij hier samen één.’

 

Toen de muren stonden, maakten de jongen en het meisje een dak op de boomhut. ‘Zo, nu zijn we klaar.’ zeiden ze en gingen moe maar voldaan op de vloer van hun boomhut liggen. Ze fantaseerden over wat ze de volgende dag zouden gaan doen en hun hart was vol van alle mooie dingen in de tuin die ze een plek in hun hut wilden geven. Uren droomden ze zo voor zich uit. Het werd langzaam stil en donker buiten en de jongen en het meisje waren de stem alweer vergeten. Plotseling werden ze uit hun droom gewekt toen de stem een laatste keer tot hen sprak:

 

Vergeet na ‘t venster en de deur,

het dakraam naar de hemel niet,

want daar vandaan schijnt steeds het licht,

waarin je deze wereld ziet.

Het lijkt oneindig ver misschien,

voorbij de maan en sterren,

toch ben ik dichtbij in je hart,

en hoor jouw stem van verre...'

LOSLATENĀ 

Enkele jaren geleden was het ondenkbare gebeurd. Toen de buikpijn maar niet over wilde gaan, had Fleur toch maar besloten een bezoekje aan de huisarts te brengen. Die vertrouwde het niet en stuurde haar meteen door naar het ziekenhuis voor een onderzoek. Nog geen week later stapten Fleur en Bart om klokslag 10 uur bij de oncoloog naar binnen om de resultaten van de scan te bespreken. Maandag 1 mei. Die dag was ruw in Barts geheugen gekrast.  Toen dokter Wiersma begon te spreken werd alles in een waas gehuld. De diagnose was vernietigend. Fleur had een agressieve vorm van kanker. De ziekte was al in een vergevorderd stadium en opereren ging niet meer. De arts legde de opties op tafel en keek Fleur en Bart vragend aan. De leegte en vertwijfeling waren ook op zijn gezicht te lezen.

 

Het verstand was offline, het hart gebroken. Een jonge vrouw in de bloei van haar leven. Met Bart een geweldige man aan haar zijde, een fijne familie, een goede baan, een mooi huis en de stille wens om vóór haar 30e moeder te worden. En toen, toen stortte de wereld in. Het was ongelooflijk hoe dapper Fleur het afschuwelijke nieuws gedragen had. Ze was vastberaden om te vechten. Voor haar en Bart, voor iedereen van wie ze hield en voor het leven dat haar zo dierbaar was.

 

De steun van familie, vrienden en bekenden was overweldigend geweest. Zo veel lieve mensen die op allerlei manieren hun hart hadden geopend en hadden geholpen waar het maar kon. Het huis stond vol met bloemen en door de kamer hingen linten met vele, vele kaarten. Hannie, hun lieve buurvrouw bracht regelmatig wat lekkers te eten langs als Fleur en Bart lange dagen in het ziekenhuis maakten.

 

Een week na het slechte nieuws startte de chemobehandeling en ging Fleur in overlevingsstand. Zo veel van waar we doorgaans waarde aan hechten en ons druk om maken, viel opeens weg. Fleur gooide alle ballast overboord en vond kracht in de stilte. Ze mediteerde graag en elke dag trok ze zich terug in het kamertje bovenaan de trap. De kleine vierkante ruimte straalde rust en eenvoud uit. De muren in zacht pastel, een paar kussens op de grond en een raam dat uitzicht bood op de mooie tuin. Verder niks.

 

Nog geen half jaar later stond Bart samen met zijn vader in diezelfde kamer. Het was er oorverdovend stil. Zo onwerkelijk. Zo oneerlijk. Haar geest was sterker dan ooit geweest, maar haar lichaam was op. Helemaal op. “Het kan toch niet pap. Zeg me dat het niet waar is.” Bart begon te huilen en zakte door zijn knieën op de grond; zijn hoofd begraven in zijn handen. Hans knielde en sloeg de armen om zijn zoon heen. Twee dagen geleden zaten ze nog in de aula van het uitvaartcentrum. De hele dag was overweldigend geweest; als in een roes voorbij gevlogen. Ondraaglijk zwaar, maar ook zo hartverwarmend. Naast familie, vrienden en collega's waren er ongelofelijk veel mensen uit het dorp gekomen om hun steun te betuigen: de zee van mensen op de begraafplaats leek eindeloos te zijn.

 

Bart stond weer op, vloekte, sloeg met zijn vuisten tegen de muur en zakte toen opnieuw huilend op de grond. “Ik kan niet meer pap. Ik kan niet meer”. Hans knielde achter zijn zoon en sloeg zijn armen weer om hem heen. “Ik weet het jongen. Het is ook niet te begrijpen, maar je bent niet alleen. Vergeet dat nooit”.

 

Het was ontzettend zwaar geweest, maar Bart had het ook heel fijn gevonden om na de uitvaart samen met zijn vader in Fleurs kamer te zijn. Voordat ze die dag afscheid van elkaar namen, vroeg hij hem of ze dit niet elke week konden doen. Even samen stil zijn op de plek waar Fleur kracht en troost had gevonden. Hans kende maar al te goed de pijn waar zijn zoon nu doorheen ging en beloofde hem er altijd voor hem te zijn.

 

“Hoe heb jij dat gedaan pap? Hoe ben jij verder gegaan toen mam overleed?” Het was nu bijna 25 jaar geleden, en hoewel Bart destijds te jong was om zich er veel van te kunnen herinneren, spookten de flarden van die boze droom nog altijd door zijn hoofd. Zijn moeder was destijds onderweg geweest om hem van school te halen, maar kwam daar nooit aan. Ze werd geschept door een automobilist. Hans keek uit het raam en sprak zacht: “Kleine stapjes jongen. Je kunt niet vechten tegen de tijd, je kunt je alleen maar laten drijven als op de golven in de zee”.

 

In de weken en maanden die volgden, kwamen Bart en zijn vader elke zaterdag bij elkaar. Het werd een vast ritueel. Nadat ze koffie hadden gedronken en over de dagelijkse dingen hadden gepraat, gingen ze in stilte de trap op om met z’n tweeën een uurtje in Fleurs kamer te zijn. De kamer was nog precies zoals Fleur hem achter had gelaten. Het rook er zelfs nog naar de wierook die ze altijd brandde wanneer ze de stilte opzocht. De eerste weken spraken beide mannen nauwelijks en was het voldoende om gewoon samen te zijn. Ieder met zijn eigen gedachten en gevoelens en een arm om elkaar heen.

 

De tijd nam zijn loop en de eerste kerst zonder Fleur ging voorbij. Toen de sneeuwklokjes de nieuwe lente aankondigden, voelde Bart een kleine beweging in zijn hart. Bij het volgende samenzijn vroeg hij aan zijn vader: “Pap wil je me helpen? Ik wil van deze kamer een plek maken waar ik Fleur kan herdenken. Een plek waar ik met jou, maar ook alleen kan zijn met alle herinneringen die ik met Fleur heb gemaakt. Wil je me helpen om haar vast te houden? Ik ben zo bang dat ik anders op een dag alle mooie momenten met haar vergeten ben. Haar lach, haar stem, haar hele levenslust”. Hans knikte en wreef de tranen van zijn wangen. “Natuurlijk jongen, natuurlijk gaan we dat doen. En wat fijn dat ik je daarbij mag helpen”. Zoals er tijdens een zware regenbui soms een regenboog te zien is aan de hemel, had het vreselijke verlies van Fleur de band tussen vader en zoon alleen nog maar sterker gemaakt. Bart pakte zijn vader stevig vast en samen trokken ze de deur van Fleurs kamer achter zich dicht.

 

De volgende zaterdag zaten Bart en zijn vader samen op de grond. Omringd met uitpuilende dozen en stapels vol papieren. Brieven uit de tijd dat Bart en Fleur elkaar hadden leren kennen, foto's van hun prachtige vakanties, vele printjes met lieve Whatsappberichtjes die ze elkaar door de dag heen hadden gestuurd. Zwijgzaam gingen ze door de stapels met herinneringen en wezen elkaar op de dierbare momenten die ze in hun handen hielden. Bart spande rijen met touwtjes langs de muren en samen met zijn vader hing hij elke foto, elke herinnering met een wasknijper op. Tranen van geluk en tranen van verdriet,hingen naast elkaar te drogen.

 

In de zaterdagen die volgenden, maakte de stilte steeds vaker plaats voor een gesprek. “Kijk eens pap, weet je nog...” of “Bart, Ik weet nog precies wanneer die foto is gemaakt”. Het gaf Bart steun om elke dag de kleine kamer binnen te gaan en te kijken of de foto's en brieven nog recht hingen en hij sloeg geen dag over om zich in gevoel en gedachten met Fleur te verbinden. Hoewel hij inmiddels weer mondjesmaat begonnen was te werken en af toe met een goede vriend afsprak, keerde Bart zich steeds meer naar binnen. Hij was er altijd graag op uit gegaan en leidde een actief leven, maar zonder Fleur scheen de zon niet meer. De wereld van sporten, uitgaan en leuke dingen doen had plaatsgemaakt voor een wereld van stilleven die hij dagelijks koesterde in het kleine kamertje boven aan de trap. Ook Hans viel het op dat zijn zoon zich steeds meer terugtrok achter de muur van zijn gemoed. Maar hij kende het onherbergzame terrein van het gebroken hart maar al te goed en hoe graag hij Bart ook wilde helpen, hij wist dat alles zijn tijd heeft en hij niet meer kon doen dan er alleen maar te zijn.  

 

Bart bracht vele uren in Fleurs kamer door en naast ontelbare herinneringen zag hij buiten ook de seizoenen aan zich voorbijtrekken. De foto's en kaarten tegenover het raam begonnen langzaam wat te verkleuren. De zon had ze drie zomers lang trots in het licht gezet, maar na elke zomerdag had zij ook iets van hun kleur en sprankeling weggenomen. Het stemde Bart somber. Hij probeerde Fleur op alle mogelijke manieren bij zich te houden en nu werd zijn herinnering toch nog vervaagd.

 

Bart had veel steun gehad aan zijn vader en de wekelijkse momenten samen in Fleurs kamer hadden hem goed gedaan. Maar het intensieve contact in de eerste jaren na haar overlijden had plaats gemaakt voor af en toe een belletje en soms nog een snelle kop koffie samen. Vandaag zou zijn vader na lange tijd weer langskomen. Hans maakte zich zorgen om zijn zoon en zag er naar uit om hem weer te spreken. Toen Bart aan de keukentafel de koffie had ingeschonken, doorbrak Hans de stilte. “Jongen, ik vind het zo ontzettend knap hoe je het leven weer op probeert te pakken, maar ik zie ook hoe moeilijk je het hebt. Laat me je helpen om weer een stapje verder te gaan, net als toen we samen alle herinneringen aan Fleur hebben opgehangen”. Bart slikte, maar knikte daarna instemmend. Terwijl hij voor zichzelf nog een kop koffie inschonk, ging Hans de trap op naar boven.

 

Een minuut of tien later kwam hij weer naar beneden en nodigde Bart uit om hem mee naar Fleurs kamer te volgen. Toen ze samen voor de gesloten deur stonden, voelde Bart twee handen op zijn schouders. “Kom maar jongen, ik ben bij je”. Toen Bart zijn blik langs de muren liet glijden stokte zijn adem. Waar hij ook keek, overal zag hij tussen de herinneringen aan Fleur afbeeldingen en teksten hangen die hij niet kende. Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat het rouwkaarten, overlijdensadvertenties en gedachteniskaartjes waren. Bart hoorde zichzelf halfluid de namen noemen van mensen die hij nog nooit had ontmoet: “Peter Janssen, Mariet van Gerwen, Piet Grootenboer”. Hij keek zijn vader ontzet en vragend aan. “Pap, wat heb ik met die mensen te maken? Wat is hier de bedoeling van? Deze kamer is voor Fleur bedoeld. Kun je je voorstellen dat ik het pijnlijk vind om hier al deze wildvreemde mensen tegen te komen?”

 

Hans keek zijn zoon aan en was een moment stil om zijn begrip te tonen. “Ik kan me zeker voorstellen hoe jij je voelt, maar ga eens diep naar binnen Bart. Zijn deze mensen echt vreemden voor je? Denk je niet dat ze door hun familie en vrienden net zo zeer geliefd en gemist worden als Fleur door jou? Toen mama overleed, sloot ik me net als jij op en wilde ik alleen zijn met mijn verdriet. Er was niemand die kon begrijpen hoeveel pijn ik had en wat de diepte was van mijn gemis. Ik vond de woorden niet voor wat ik zelf voelde en voor het verdriet van anderen had ik al helemaal geen plaats. Althans, dat dacht ik. Dat veranderde toen een goede vriend van me plotseling een dochter verloor. Ik kreeg een uitnodiging voor de uitvaart en hoewel het me heel veel moeite kostte, ben ik toch gegaan. Het was confronterend om weer in het uitvaartcentrum te zijn, maar ik ontdekte dat we er in moeilijke tijden voor elkaar kunnen zijn en er ook voor elkaar moeten zijn”.

 

Nadat zijn vader die woorden gesproken had, wilde Bart alleen zijn. Hier was hij niet op voorbereid, maar ondanks de grote shock was hij niet boos. Ze omhelsden elkaar en namen afscheid . Nog nooit eerder in de voorbije jaren had Bart zoveel moeite gehad om Fleurs kamer binnen te gaan als toen die dag. De eerste weken voelde het alsof hij haar verraden had door de vreemde kaarten en advertenties tussen de herinneringen aan haar te laten hangen. Maar met elke dag die voorbijging, groeide ook de rust en het vertrouwen in hemzelf. Tot zijn eigen verbazing stelde Bart vast dat hij nieuwsgierig werd naar de mensen achter de namen die in de kleine kamer hingen en met dat gevoel groeide langzaam ook de behoefte om zich weer open te stellen voor de mensen om hem heen.

 

Dat jaar vierde hij kerst samen met zijn vader en zijn zus en hoewel Fleurs plek pijnlijk leeg bleef, werd het een heel fijn samenzijn, met een lach en met een traan. Het nieuwe jaar brak aan en net als enkele jaren eerder, brachten de sneeuwklokjes beweging met zich mee. Bart voelde het in zijn hart. Zoals hij al zo vaak had gedaan, ging hij naar Fleurs kamer, maar dit keer keek hij niet naar de foto's. Met gesloten ogen nam hij plaats op de kussens en mediteerde over wat de stem hem diep van binnen wilde zeggen. Opeens wist hij het. Bart pakte de telefoon en belde zijn vader. Hij was klaar voor de volgende stap. Zaterdag zouden ze elkaar weer zien.

 

“Weet je het zeker jongen?” vroeg Hans toen hij met zijn zoon achter een kop koffie zat. “Ja pap, ik ben klaar om weer wat verder te gaan. Wil jij me alsjeblieft de weg wijzen, zoals je steeds hebt gedaan?”. Ze gingen samen naar boven en nadat ze de drempel van Fleurs kamer waren overgestapt, nam Hans het woord. ‘Vertrouw me jongen, dan denk ik dat je zult begrijpen wat ik je zeggen wil”. Hij gaf zijn zoon een lege doos en vroeg hem om samen alle foto's en herinneringen op te bergen. Bart voelde even een vlaag van verzet door zich heengaan, maar volgde toen zijn vaders uitnodiging. Na tien minuten was de kamer net zo leeg als toen Fleur er naar rust had gezocht in de weken voor haar dood. “Dit was de eerste stap” sprak Hans tot zijn zoon en liep de kamer uit. Een ogenblik later kwam hij terug met een zuil die hij midden in de kamer plaatste. Daar bovenop zette hij een glazen kubus met een kaars.

 

“Doe je ogen maar eens dicht” zei hij tegen Bart en denk aan alle herinneringen die je de afgelopen jaren hier op deze plek gekoesterd hebt. Toen Bart zijn ogen sloot, hoorde hij het geluid van een aansteker. Hij voelde hoe zijn vader hem vastpakte en voorzichtig naar voren bewoog. “Zak maar door je knieën en zeg me dan wat je ziet”. Toen Bart zijn ogen opende, zag hij voor zich een zee van lichtjes en van welke kant hij ook naar de kubus keek, de vlammetjes leken zich eindeloos uit te strekken tot aan de horizon waar ze steeds meer vervaagden.

 

“Bart, vandaag wil ik iets met je delen waar eigenlijk geen woorden voor zijn. Het is iets dat ieder mens alleen zelf kan ervaren op zijn reis door het leven. Een reis met pieken en dalen. Een reis met lange etappes waarin onze aandacht naar buiten is gericht op de mensen, dingen en situaties op ons pad, maar ook met etappes waarin het leven van ons vraagt om naar binnen te gaan. Wie ben ik echt? En wat is de zin van mijn bestaan. Dat lijken nu misschien abstracte vragen, maar geen mens die het leven liefheeft en weer moet loslaten ontkomt eraan zichzelf deze vragen te stellen. Doorgaans zijn we in ons leven gevangen in een toestand waarin alles komt en gaat en waarin alles om ons heen op afstand staat. Ik ben hier, jij bent daar en jij bent niet ik. In deze toestand ervaren we verlangen en gemis en lijken we steeds gescheiden te zijn van de mensen om ons heen. Maar ik wil een diep weten met je delen Bart”,  en hij pakte zijn zoons hand. “Sta eens op. Op de dag dat je in jezelf kunt ervaren wat je ziet als je hier van bovenaf op de kaars kijkt, zul je weten dat je nooit echt iets kunt verliezen. Want al die vlammetjes die je hier zojuist nog eindeloos voor je zag en die aan de horizon vervagen, komen voort uit dat ene licht dat nooit dooft en stil en krachtig in het midden staat. Wij zijn allemaal één...”

DE HERINNERING

Nog niet zo lang geleden sprak ik een vrouw wiens echtgenoot enkele weken eerder was overleden. Toen ik informeerde hoe de periode na de uitvaart voor haar was geweest, antwoordde ze openhartig. De steun en belangstelling van de mensen om haar heen was hartverwarmend, maar het woord “sterkte” kon ze niet meer horen.

 

Het moet slijten, zegt de één. Je moet afleiding zoeken roept een ander. We wensen elkaar kracht na een verlies en hopen dat alle herinneringen tot steun zullen zijn. Maar is dat niet een schrale troost? Degene die zo belangrijk voor je is, is er niet meer. Je hoort zijn of haar stem niet meer, je mist de warme aanraking van de hand die je zo graag nog wat langer had vastgehouden. Een herinnering lijkt op die manier niet veel meer te zijn dan een vage, bitterzoete afbeelding van wat je ooit in het echt hebt mogen ervaren. Daar kun je gemakkelijk heel somber van worden, want alles gaat voorbij. Zelfs de mensen, plaatsen en gebeurtenissen die ons met de grootste vreugde vervullen, zullen op enig moment verleden tijd zijn. Ook ons eigen lichaam waarmee we dit alles ervaren. In dat besef wortelt denk ik onze angst om dood te gaan.

 

Maar heeft de dood echt het laatste woord? En, is er niet een manier om te leren omgaan met die diep pijnlijke ervaring van verlies? Volledige, waterdichte antwoorden heb ik helaas niet. Ook kan ik de pijn van het afscheid niet voor u dragen. Wat ik wel wil proberen, is om samen met u op een andere manier te leren kijken. Naar onszelf, naar anderen en naar de grote beweging tussen geboorte en dood. Anders kijken naar het leven. Ik ga mijn aandacht daarom nu verplaatsen. Niet om de pijn van verlies te negeren of bagatelliseren, maar omdat ik denk dat die ervaring - hoe intens hij ook is - maar de halve waarheid is. Wanneer we op zoek gaan naar de andere helft, verdiepen we niet alleen de kwaliteit van ons leven, maar ontdekken we misschien ook een manier van kijken die ons helpt om de pijn van het loslaten een klein beetje draaglijker te maken.

 

Om u die andere helft van de waarheid te leren kennen, moet ik gebruikmaken van een metafoor. Niet omdat hetgeen ik met u wil delen vaag of onwerkelijk is, maar omdat ons dagelijkse taalgebruik niet geschikt is om te tonen wat ik u wil laten zien. Vergelijk het met een reis naar een vreemde stad. Als je in één van de straten bent, kun je onmogelijk een indruk krijgen van de stad als geheel. Een plattegrond daarentegen, geeft dat overzicht wel. En hoewel de plattegrond niet hetzelfde is als de stad met al zijn mensen en bezienswaardigheden, zeggen we niet dat de stadskaart flauwekul of een illusie is. Probeert u mijn metafoor daarom te zien als een ladder. Een ladder waarmee we niet alleen kunnen opklimmen om het grotere plaatje te zien, maar ook in onszelf kunnen afdalen om onze ervaring van het leven te verdiepen. Dát is ook een vorm van “herinnering”. Her-innering. We gaan terug naar binnen. En dat doen we met een vraag:

 

Wie ben ik toch?

Dat vraag ik me de laatste tijd vaak af.

Wie is het die zo naarstig zoekt,

hier tussen wieg en graf?

 

Wie ben ik? Als we die vraag proberen te beantwoorden, denken we meestal aan hele tastbare zaken. Ons lichaam en alle ervaringen die het via handen, ogen, oren, neus en mond mogelijk maakt. We denken dat we een partner zijn, ouder, vriend of collega en ook alles en iedereen om ons heen die we waardevol vinden, maakt ons tot wie we denken te zijn.

 

Alles wat ons met vreugde vervult, wat kleur en inhoud geeft aan ons leven, is voortdurend in beweging. Het komt en het gaat. De gesprekken die we samen voeren, de dingen die we ondernemen, de warmte van de aanrakingen die we delen met elkaar. Nu introduceer ik de metafoor waarmee ik wil proberen te beschrijven wat moeilijk in woorden te vatten is. Stelt u zich uw leven eens voor als een film waar u naar kijkt. Een lange serie bewegende beelden na elkaar. Hoewel de hedendaagse filmtechniek beperkt is tot beeld en geluid, gaan we er even vanuit dat de film in ons voorbeeld ook geuren, smaken en aanrakingen bevat.

 

Elke beweging in onze levensfilm heeft een begin, bereikt op enig moment een hoogtepunt en verdwijnt dan weer. Zo gaat het met alles in het leven. Wanneer we treuren om iemand die we los moesten laten, zijn we eigenlijk verdrietig omdat de bewegingen waar we zo van zijn gaan houden, verdwenen zijn. Dat verdwijnen ervaren we als een diep pijnlijk gemis. Maar is de vergankelijke beweging het enige dat er is?

 

Ik denk dat ieder van u wel vertrouwd is met de ervaring die je hebt wanneer je in de trein zit op het perron. Naast je staat een andere trein en opeens begint die te bewegen. Eventjes zijn we in de war omdat we niet weten of onze trein begint te rijden of toch die andere. Maar waarom vertel ik u dit eigenlijk?

 

Wanneer je het voorbeeld goed tot jezelf laat doordringen, kom je tot de conclusie dat verandering alleen maar kan worden ervaren als er een verschil is tussen iets dat beweegt en iets dat stilstaat. In het dagelijks leven zien we overal verandering om ons heen. De bomen die bladeren krijgen, verkleuren en weer op de grond vallen. Ons lichaam dat begint met zacht babyspek, dan groot en stevig wordt, om uiteindelijk te gaan hangen en rimpelen.

 

Maar wanneer we alles om ons heen zien veranderen en het klopt wat ik zojuist heb beweerd over de beweging, dan moet er in onszelf iets zijn dat niet verandert. Het bestaan van dat “onveranderlijke” is niet iets dat je blind moet geloven of moet aannemen omdat ik zeg dat het zo is. Het is iets dat je kunt ontdekken door eigen ervaring. Door nieuwsgierig te zijn naar jezelf.

 

Ik wil u vragen om uw ogen voor een moment te sluiten en helemaal stil te worden van binnen. … Misschien komen er gedachten of gevoelens bij u op. Dat mag. Laat ze dan gewoon weer los. … Ook al is het maar eventjes, op momenten ervaart u deze volledige stilte en leegte in u zelf. Laat in uw gedachten nu eens het beeld voorbijkomen zoals u was als kind. Probeert u zich eens voor te stellen hoe u er uitzag toen u een jaar of 10 was. En probeert u zich ook eens te herinneren wat u als 10-jarige leuk of belangrijk vond. ...

 

Goed. Vergelijkt u dat beeld nu eens met de persoon die u nu bent. Waarschijnlijk stelt u vast dat er nog maar heel weinig over is van die 10-jarige. U ziet er inmiddels anders uit en u staat ook niet meer op dezelfde manier in het leven. En toch, toch zult u als u deze oefening thuis in alle stilte nog eens herhaalt, vaststellen dat er iets in u is dat door al die jaren heen onveranderd is gebleven. Iets dat nog precies zo is als toen u als 10-jarige spelend door het leven ging. Toon Hermans heeft deze ervaring mooi beschreven in een gedicht:

 

´Ik leef´, zei ik, ´ik leef´

en ik hoorde dat ik het zei.

Maar plots´ling dacht ik: ‘Nee niet ik

maar er leeft ‘iets’ in mij...’

 

Het is dat wonderbaarlijke ‘iets’

dat zorgt dat ik besta

en ik? Nou ja, ik ben er wel

maar ach… ik kom en ga

want als mijn ‘tikje’ niet meer slaat

dan staat mijn ‘ikje’ stop.

Maar het grote ‘iets’ dat blijft en blijft

het ‘iets’ dat houdt niet op

 

En of ik zing of fluit of fiets

rechtop zit in mijn bed

Ik voel vanbinnen steeds dat ‘iets’

mij in beweging zet.

 

Dat “iets” waar Toon Hermans over spreekt, is degene die het leven ervaart. Het leven in de vorm van indrukken die van buiten lijken te komen. Andere mensen en gebeurtenissen, maar ook de indrukken in onszelf: onze gedachten en emoties. Datgene in ons wat alles waarneemt is niet je lichaam, want dat verandert zelf ook voortdurend. Denkt u nog even terug aan de twee treinen. Om verandering te kunnen ervaren, om het leven te beleven, moet er een verschil zijn tussen dat wat verandert en dat wat stilstaat.

 

Alles lijkt erop dat we dat lichaam zijn dat kijkt, voelt, hoort, ruikt en proeft. Maar als het klopt wat we zojuist ontdekt hebben en er in ons iets is dat niet verandert, dan ben ik niet dat lichaam, maar degene die denkt dat hij een lichaam is. Ik begrijp dat dit misschien heel ongewoon klinkt, maar het is iets dat je zelf kunt controleren. Want hoe intens de ervaringen in jouw levensfilm ook zijn, je kunt door jezelf te her-inneren, steeds weer ontdekken dat jij eigenlijk geen personage in de film bent, maar degene die naar de film kijkt. De meeste tijd slapen we echter en denken we dat we de hoofdpersoon van het verhaal zijn. Dat is ook zo, maar tegelijkertijd zijn we nog zo veel meer.

 

Laten we er nu eens vanuit gaan dat onze film wordt afgespeeld met behulp van een oude filmprojector. Voor degenen die het niet meer weten, dat was heel simpel gezegd een lamp met een filmstrip ervoor. Die strip bestond uit een reeks stilstaande beelden en als je die stilstaande beelden snel genoeg voorbij laat komen, heb je het idee dat je naar beweging kijkt. U hebt dat vroeger als kind misschien wel eens geprobeerd door op een aantal papiertjes een mannetje te tekenen. Op het eerste plaatje heeft het mannetje beide benen naast elkaar. Op het tweede plaatje zet hij zijn rechterbeen voor, op het derde plaatje zijn linkerbeen, dan weer het rechterbeen, enzovoorts. Als je genoeg van die plaatjes tekent en dan snel met je duim door het stapeltje bladert, lijkt het alsof het mannetje loopt.

 

Nu is er iets raars aan de hand. U hebt allemaal een uniek leven, vol unieke ervaringen. In dat opzicht verschillen we als mensen van elkaar. Maar zoals we eerder hebben ontdekt, is er in ieder van ons ook iets dat nooit verandert. Dat is het licht van onze filmprojector. Het is wit, eigenschapsloos licht dat onveranderlijk schijnt. Een groot contrast met de voortdurend bewegende en veranderende kleuren van onze film.

 

Hoewel niemand het denk ik ooit heeft uitgeprobeerd, kun je met één filmprojector meerdere films tegelijk afspelen. Als de lamp maar groot genoeg is, kun je er gemakkelijk meerdere filmstrips voor laten bewegen. Probeert u zich dat eens voor te stellen. Uw eigen levensfilm met al zijn scenes, dan de film van uw partner en kinderen, uw ouders, uw vrienden. Ieder van hen op zijn of haar eigen film gefocust. We zijn blij als in die film aangename dingen gebeuren en we treuren als één van onze medespelers voorgoed moet gaan. Maar achter al die schouwspelen vol euforie en drama bevindt zich iets dat voor ieder van ons hetzelfde is, maar waar we ons maar zelden van bewust zijn: dat ene licht dat alle films tot leven brengt.

 

Ook al zullen veel mensen in het dagelijks leven aan de buitenkant vreemden voor u zijn, van binnen bent u allemaal met elkaar verbonden. Dat mysterie zijn we nu op het spoor gekomen. Achter de grote golfbeweging van vreugde en verdriet gaat één licht schuil. Dat ene licht in u zelf, in alle mensen om u heen en ook in de mensen die overleden zijn. Dat licht zal nooit doven. Als u die gedachte in uzelf toelaat in tijden van diep verdriet, dan zal er vroeg of laat iets in u gebeuren. Dan opent zich binnenin u zelf een ruimte waarin het leven een nieuwe betekenis kan krijgen.

 

Als we bereid zijn om ons open te stellen voor de ideeën die ik kort heb aangestipt, zal de tastbare, alledaagse wereld niet ophouden te bestaan. Die wereld blijft het kleurrijke canvas waarop onze levens zich afspelen. De wereld waarin we lachen en huilen, verlangen en moeten missen, vasthouden en weer laten gaan. Geniet van die wereld, maar creëer ook tijd, ruimte en aandacht voor het verdriet als je afscheid nemen moet. Wanneer we ons verdriet kunnen verbinden met de vraag wie we zijn als mens, dan kan de verwondering een bron van schoonheid, troost en nieuwe levenslust worden. Al dat en nog veel meer wens ik u toe, samen met alle mensen die u dierbaar zijn.

Gedichten

LUISTERRIJK

Ik kan het enkel vertellen zoals slangen vervellen,

een groeiproces kruipend door zeeën van tijd.

Want ieder spreken zal de eenheid steeds breken,

tijdloze lichtflits, gestrekt, eeuwigheid.

 

Staarde als kind al naar het goddelijk patchwork,

prematuur venster met beeldspraak gevuld.

Spitste mijn oren, te zacht om te horen,

vlinderstruik dichtte met tijdloos geduld.

 

Leerde ontdekken een veelheid aan plekken,

landschappen buiten, heelal binnenin.

Een wereld verborgen, gevrijwaard van zorgen,

behoedzaam afstastend, het prille begin.

 

Nam geen genoegen met kleuren en vormen,

wilde ook weten hoe alles ontstond.

Draaide het weefsel toen achterstevoren,

zal je vertellen wat ik daar toen vond.

 

Touwtjes in lussen met knopen ertussen,

verbindingen spannend, kris kras door elkaar.

Quarks en atomen, researchidiomen,

God maakt zijn schepping met taal openbaar!

MOEDERSCHOOT

Zon breekt door het bladerdak. 

Lichtkadans in vrije val.

De hemel wijst een rustplaats aan tussen berkenbast en varens.

 

Kin op de borst en knieën hoog,

slakkenhuisje, oerspiraal.

Thuiskomst in de moederschoot,

droom van aardegeur en zachtjes mos.

OP TWEE WEGEN

Vlijmscherp knaagt in mij de honger, 

die door maanverlichte bossen jaagt.

Begerig, speels en zonder grenzen, 

is hoe hij zoekt en wat hij vraagt.

 

Trek aan, stoot af, jaag op, ontsnap!

verleid, speel mee, dring binnen!

Geef me over, wil ontvangen,

wederkerig rauw verlangen!

 

Ook huist in mij een andere kracht,

hoog in de torenkamer van mijn geest.

Zoekt de sleutel tot de schepping

op andere wegen dan het beest.

 

Discipline, concentratie,

zonder spoor van zinnelijkheid.

Bij kaarslicht aan een eiken tafel,

stil verzet tegen vergankelijkheid.

GODENMOORD

Denk in sprookjes, metaforen,

symboliek, gematria.

Wil niet in de rede vallen,

ga voorbij aan logica.

 

Laat me in mijn afgrond zakken,

op een touwladder naar God.

Zoekend knoop ik elke trede,

onbevreesd tart ik het lot.

 

Ga ten onder,

kom weer boven,

in spelonken van mijn ziel.

Herinner me de eenheid die ik was voordat ik viel.

 

Zoekt en gij zult vinden is een veel gehoorde raad,

maar slechts een enkeling keert naar binnen en vindt daar de juiste maat.

Want tijd en ruimte zijn vectoren waar ik mijn val mee simuleer.

De syntax van “ik ben verloren”, in ieder leven, keer op keer.

 

Ontcijfer daarom nu de matrix,

eis op wat jou reeds toebehoort.

Daarin ligt het grote raadsel,

van kruisdood en van godenmoord.

VLEUGELSLAG

Sparrenbos bij nachtinval.

Ransuil luidt de klok.

Over stok en steen, 

langs berg en dal,

tot waar het pad mij leiden zal.

 

De maan schijnt bleek,

incognito, in nevelen gehuld.

En houdt de wacht over het gemoed

dat de dageraad niet duldt.

 

Het leven toont zich anders nu,

in rijp en sterrenpracht.

En fluistert van geheimen

die de zon nooit had verwacht.

 

Oh, al moest ik sterven nu,

in dit eenzaam nacht’lijk uur.

Ik zou het niet berouwen,

zo intens, zo pijnlijk puur.

 

Twee gele ogen vlammen op,

het verenkleed gespreid.

Met kalme vleugelslag zet ik koers,

dwars door de eeuwigheid.

 

BOSRAND

De weg voert langs de akker,

waar de mens zijn wil markeert.

Verliest zich aan de bosrand dan,

waar twijfel graag verkeert.

 

Het karrespoor vindt zijn einde,

knik je ja of schreeuw je stop?

Zet je voet over de drempel,

daar bij de deurpost van klimop?

 

Laat je vallen, duik nu onder,

in de boezem van het bos.

Wereld van standvastig hout

en teder troostend mos.

 

Kom tot rust op elfenbankjes

slaap zacht in op ‘t naaldenbed.

De anderswereld opent dan

voor wie zich niet verzet.

KRINGLOOP

Scheut schiet uit de schoot,

laat zijn oorsprong in ‘t donker achter.

Loofgekroond verlangen richt zich op.

 

Vastberaden en planmatig,

jaagt op zonlicht dat ‘t wil vangen,

bloesem rekt zich uit, ontstijgt de knop.

 

Zuigt de vrucht zich vol met leven,

krijgt nu kleur, wacht dan nog even,

crescendo van blad en sapstroom dient zich aan.

 

Valt dan neer op moeder aarde,

die zijn oorsprong steeds bewaarde,

kringloop start opnieuw en is voldaan.

WINTERSPREI

Met omgekeerde zonnekracht,

verzilvert de decembernacht,

het kristallijn stillevend ondermaanse.

 

Hexagoon geronnen tijd,

over bos en buurtschap uitgespreid,

‘t wit en wezenloos toegedekt Freudiaanse.

 

Waar de Mensenzoon zijn Vader mimet

en menig stil verlangen kiemt,

bestemd om in de zinnen te ontluiken.

 

Een droom die tijd en plaats weerstaat,

hier ongezien in maanlicht baadt,

onder sneeuwbedekte bomen, tussen struiken.

VIRTUAL REALITY

Chronologisch-simultaan,

ná elkaar-íneens bestaan!

Kip en ei onthullen hun mysterie.

 

Het hart vermijdt te allen tijden,

wat de zinnen in 3D verspreiden,

onachtzaamheid verbant: periferie.

 

Wanneer de toeschouwer zijn blik fixeert,

intuïtie breekt, naar buiten keert,

waarheid etaleert in ‘t optisch halfrond.

 

Als informatie op DVD gebrand,

tot beelden op tv uitspant,

oerknalt het universum uit de afgrond.

MEERWERELDEN

Matroesjkapopje nestelt zich in eigen ingewand.

Meerwerelden als bladerdeeg.

Standpunt | spiegel | buitenkant.

PENNENSTREEK

Druppel bungelt aan de kraan,

navelstreng naar oceaan,

vastberaden om de sprong te wagen.

 

Zo vertrouw ik op het alfabet,

als ik het eerste puntje zet,

en antwoord zoek op myriade vragen.

 

In vitro wonder zwart op wit,

pen die vol potentie zit,

bron van duizelingwekkend veel verhalen.

 

Universa grenzenloos,

met het openen van de pennendoos,

begint een nieuwe Schepping in te dalen.

OPEN MINDED

Gedachtengang door fontanel,

wereldbeeld met dakkapel,

open minded: breek door alle muren!

 

Pimp je schedeldak tot cabriolet,

hemelhoog, gedachtenflat,

vind het einde van de schutting naar de buren.

 

Draai elk woord en beeld als een kristal,

dat facettenrijk verschijnen zal,

het ongeziene zal zich spoedig aan je tonen.

 

Vlieg door virtuele tralies heen,

en ervaar dan nagenoeg meteen,

vrijheid die niet toebehoort aan dromen.

MOORDWIJF

Spiegeltje, spiegeltje aan de wand,

reflectie faket het niemandsland,

in dat ik vleesgeworpen schijn te leven.

 

Hack het hemelrijk, sticht wereldbrand,

Liliths trouwe afgezant,

van cleverbot tot heiland, zelfverheven.

 

Paradijselijk datalek,

bracht me hier op deze plek,

arena van het lafgeveinsd vertrouwen.

 

Brok in mijn keel, verboden vrucht,

ontbinding in de avondlucht,

tragiek en trauma van de eerste vrouwe.

CTRL ALT DELETE

Zinderend zoete zinnenvloed,

vlijt zich zachtjes in haar bed.

Dun gekleed in middernacht, met eeuwigheid bezet.

 

Slanke vingers wond gestikt,

met Fatum’s naald en draad.

Stigma van het weefgetouw voor doop- en lijkgewaad.

 

Vlak voordat het avondrood haar ziel zo zacht verdronk,

riep ze “stop” en hief het glas, zoals Lethe altijd dronk.

Comateuze wandelgang door gemoed en RAM-geheugen,

reboot kort voor zonsopgang, vrij van oorsprongsleugen.

BUIKLANDING

Centrifuge in slow motion,

stil verlangen wordt verdicht.

Hartewens tot gloednieuw leven,

liefde | DNA | gedicht.

 

Klein kado van gene zijde,

in tijd en ruimte ingepakt.

Micro-essentie van het leven,

dat zich steeds opnieuw vertakt.

 

Negen manen onderweg,

sluimerdromend kroop de reis.

Nu fast forward in het donker,

houd goed vast aan Gods matrijs.

 

Maak je op dan voor de duikvlucht,

eerste weeën: land in zicht!

Zachte landing, knipperogend,

even wennen aan het licht.

 

Kleine man, toen je kwam,

stond de wereld even stil.

Het universum in mijn armen,

kleine oerknal, eerste gil.

BINNENSTEBUITEN

Als ik nu naar buiten kijk, door het keukenraam,

en in de tuin - kaal vruchtenloos - de appelboom zie staan,

dan is er op mijn hoofd geen haar, die ook maar even denkt:

“die boom daarbuiten, dat ben ik, die zichzelf toewenkt”.

 

“Eerlijk waar zeg, hou toch op, het moet niet gekker worden!”,

foetert het gezond verstand bij zo’n gedachtenhorde.

Ik geef het toe, het klinkt wat dwaas, maar ik zal het u verklaren,

en alvorens het in opstand komt, ‘t gezond verstand bedaren.

En als de ratio gesust zich oprolt in haar mand,

leid ik haar voorbij hetgeen, verkrampt zij nog omspant.

 

Elke mens op aarde is getekend door de “2”.

Zo’n uitgangspunt - besef ik goed- daar rekent u niet mee.

Of toch, want alles wijst erop: u voelt zich onderscheiden.

Superieur? Ondergeschikt? Minachten of benijden?

 

Hoe dan ook, het maakt niet uit, het doet niet echt terzake,

uiteindelijk wil iedereen zijn eigendom bewaken.

Hier ben “ik” en daar sta “jij”, een grens tussen ons beiden,

in meters of qua meegevoel, die we moeten overschrijden.

 

“2”: de zeggingskracht van dit getal is meer dan 1 + 1.

Het vormt de basis van het heelal, van alles en iedereen.

Getallen dienen niet alleen tot meten en tot tellen: ErZÄHLEN, raCONTER, reCOUNT, wij noemen het verTELLEN.

Elk getal heeft, wist u dat, zijn eigen kwaliteit, die verhaalt hoe onze wereld vormgeeft aan de eeuwigheid.

 

De “2” die staat voor scheiding, twijfel, afstand en verschil. De toestand die ervaren wordt als:

“wat ik moet” <-> “ wat ik wil”.

Wat de mens van binnen voelt als “leeg”, “wens” en “voldaan”,

heeft objectief gezien als tijd en ruimte zijn bestaan.

 

De lengte van het meetlint en het rondgaan van de klok,

voelt het hart als pijnlijk interval,

tussen vergeving en de wrok.

 

Door de “2” moest menig mens al zware storm doorstaan,

sinds Adam trouw aan Eva bleef en het paradijs uit is gegaan.

Maar contrair aan vlak boekgeloof liep die dag echt niets verkeerd,

God schiep slechts de voorwaarden waaronder men lief te hebben leert.

 

Want een leven zonder onderscheid, is slaap zonder te dromen.

Een toestand die de mens niets brengt, als hij verder wenst te komen.

Ervaring zonder hindernis is zuiver tegenspraak,

dient niet elke uitdaging ter lering en vermaak?

 

Alles wat ik hoor en zie, ruik, voel en ook kan proeven,

bevindt zich vooreerst buiten mij, als prooi voor mijn behoeven.

Pas als ik het naar binnen breng, met zintuig, list, verstand,

wordt de scheiding opgeheven, komt eenheid weer tot stand.

 

Laat ons nu eens nagaan hoe de “2” wordt overwonnen,

en zien hoe hij op eigen kracht nooit de Schepping was begonnen.

Want elke vorm van scheiding, afstand, strijd, vereist de “1”.

De ongedeelde eenheid brak, opdat zon en maan verscheen.

 

De appelboom waarmee begon dit zonderlijk gedicht,

neem ik - naar de wetenschap - waar op grond van licht,

dat deels door deze appelboom wordt geabsorbeerd,

terwijl de rest die overblijft in mijn richting reflecteert.

 

Eenmaal bij mij aangekomen, valt dit licht dan op mijn oog,

en toont mij zo de appelboom die in de wind bewoog.

Doorgaans vermoedt niemand ook maar voor een klein moment,

dat de wereld mogelijk anders is, dan hoe het oog haar kent.

 

Zintuigen - dat is ons credo - zijn uiterst transparant,

en staan net als het schone raam voor klare blik garant.

Maar van elke indruk sterft de eerstgeboren versie,

bij aanraking van licht en oog, volgt elektrochemisch een conversie.

 

Het signaal dat resulteert uit deze transformatie,

heeft niets gemeen meer met mijn boom, is zuiver informatie.

Geincrypteerde data die het brein snel decodeert,

in het visuele centrum zoals de wetenschap ons leert.

 

Hetzelfde geldt in zekere zin voor de andere 4 zinnen,

ook zij interpreteren een signaal, hierboven, diep van binnen.

Horen, ruiken, proeven, voelen en de wijze waarop ik zie,

betreffen niet de “echte” wereld, maar haar elektrochemische kopie.

 

Het eigenlijke “zien” gebeurt daar achter in het brein,

een plek niet groter dan een post-it, dus relatief best klein.

Zeker vergeleken met de boom die ik nu zie,

laat staan het Franse Alpenlandschap rondom Chamonix.

 

Is dit, waar ik u nu op wijs, niet uiterst curieus,

dat heel de wereld past in een stukje vlees zo minitieus?

Doch dit raadsel is niet alles, wat te denken geeft,

er is nog meer bedenkelijks dat het “zien” aankleeft.

 

Wat dacht je van de schedel die het brein omsluit: potdicht,

waardoor dus onze hersenen nooit baden in het licht.

Hoewel gehuld in duisternis van vroeg tot ‘s avonds laat,

“zie” ik in mijn brein het licht van lamp en dageraad!

 

Enkele strofen eerder beschreef ik de invloed van de “2”.

Misschien heeft u nog steeds de vraag: “wat bedoelt hij hier nu mee?”.

Laat het mij verhelderen ten aanzien van het oog,

ik denk dat dan wel helder wordt mijn zonderlijk betoog.

 

De “2” staat voor de overtuiging van elk gezond verstand,

dat alles onderscheiden is op grond van een afstand.

Wat geldt voor de planeten, maar ook de tekst die u nu leest, is dat ze

door hun afstand altijd buiten u zijn geweest.

 

Maar als we nooit naar “buiten” zien, maar “binnen” in ons brein,

krimpt zelfs de grootste afstand en wordt zo oneindig klein.

Wat ik eerst nog in de verte zag, is nu opeens dichtbij,

het universum bevindt zich zo gezien namelijk “in” mij!

 

Als je op de bank zit, naast je man of naast je vrouw,

zit jij niet “in” de woonkamer, maar de woonkamer “in” jou!

Maar omdat je nu een lichaam ziet, dat je beleeft als “IK!”,

met daar omheen het meubilair, richt naar “buiten” zich je blik.

 

Tot nu was steeds sprake van “echte wereld” en “kopie”,

de appelboom “daar buiten” en de wijze waarop ik hem zie.

Maar als mijn “blik” het brein niet verlaat, om met de boom in contact te treden, 

is er voor een boom “daar buiten” ook niet langer een goede reden!

 

Stel je voor je brein zit in een vat vol met vloeistof,

die het kunstmatig in leven houdt en doet net zo alsof,

er “echte” signalen van “buiten” komen door mond, oor, oog en neus,

terwijl het brein eigenlijk wordt “gevoed” door een computer, ingenieus.

 

Het brein dat waarneemt in het vat merkt niet het verschil,

luister goed naar wat ik je nu hiermee zeggen wil:

Zoals ik opga in het spel als ik “Call Of Duty” speel,

is ook elke vorm van “2” in je eigen leven virtueel!

 

“Ik” en “de ander”, “binnen” en “buiten”,

“hebben”, “verlies”, en ook “vreugde”, “verdriet”,

ervaar je als mens dan wel hyperreëel,

maar los van de waarneming zijn ze er niet.

 

Mocht je nu twijfelen aan wat ik juist zei,

bedenk dan eens wat er in dromen gebeurt:

Over levendig liefdesverdriet diep in de slaap,

wordt reeds kort na het opstaan niet langer getreurd...

 

De wereld is een voorstelling, een “buiten, vóór mij plaatsen”,

van iets dat nooit mijn geest verlaat, maar toch terug kan kaatsen.

“Het ene in zichzelf gekeerd”, dat noem ik “universum”,

“Ik” en “jij” is “2” in “1”, het maximale minimum.

 

Net als u heb ik bereikt, het eind van mijn Latijn.

Voedt u zich met dit gedicht? Zo niet, dan laat het zijn...

COLD TURKEY

De zon is met het verkeerde been uit bed gestapt.

Bleek en met een kater van zijn uitspattingen in juli,

tilt hij zich boven de rand van het bestaan.

 

Herfstconfetti vervaalt.

Het bos wendt zijn blik af van overmatig drankgebruik.

Geseling vanuit het Oosten: cold turkey einde van midzomernacht, dit jaar ver na sluitingstijd.

 

Ik tel af tot sluimerstand.

De Schepping minimaliseert haar vensters.

Formatteren? Update wordt verwacht in maart.

ZONSOPGANG

Stuwend vlijt de dageraad zich tegen het nachtelijk verlangen.

Laatste minuten one night stand onder een sterbedekte sprei.

Het hunkerend rood gevangen, op haar ijzig koude wangen,

zo draait ze zich nu om en is het schimmenspel voorbij.

 

Hoe zacht ontwaakt het mensverstand, in het lichtbad aan de hemelrand,

Grimms wereld komt weer bij zijn positieven.

Eerstgeworpen zonnestraal, schrijft zijn dauwgeletterde verhaal,

uit grenzeloos unieke perspectieven.

 

Licht dat uit de hemel valt, tot landschappen zich samenbalt,

en vergezichten opzet in pastelgloed zijdezacht.

Hoogmoedig nu een weg zich baant, zonder metgezel zich meester waant,

blind voor de bezieling die zich toont rond middernacht.

 

Maar de wet eist dat elk hoogtepunt, de afgrond ook zijn ruimte gunt,

zo gaat de zon ten onder aan het einde van zijn reis.

Als hij de maan als zijn gelijke kent, geen wedloop met de nacht meer rent,

hervindt hij wat hij meed als sleutel tot het paradijs.

GRAMMATICA VAN DE GENITAAL

Grammatica ontleedt de zin. Waartoe dit spel dat ik begin?

Keer op keer, op eindeloos veel manieren.

Kat en muis zijn voorbestemd en niemand die het uit hen temt,

om het leven met de jacht te vieren.

 

Het onderwerp bepaalt het spel, goed leiderschap bevalt hem wel, 

maar zonder juiste tegenspeler ontbreekt toch de chemie.

Het lijdend voorwerp - onderdaan - geeft zich over, is voldaan,

assymetrie uit vrije wil als bron van energie.

 

Het koppelwerkwoord verbindt u met, de rol die u graag speelt in bed.

Passie die tot leven komt als u het met de ander deelt.

Maar passie in een hersenscan, heeft niets gemeen met vuur en spel,

zoals men het van binnen kent en naar buiten toe graag speelt.

 

Lang droeg men trouw zijn uniform, en voegde zich zo naar de norm,

de trend was tijdloos: haute couture uit Rome.

Kleuradvies van hoger hand. De keus stond vast, niet alles past:

het vintage zwarte boetekleed of ‘t maagdelijk wit der vromen.

 

Wat matched uw ziel, wat siert uw hart? Obsidiaan of toch albast?

Of schuwt u soms het heerschap der contrasten?

Draagt u trots de regenboog, tot fel protest van oordeelstoog?

Of kiest u 50 tinten grijs, de kleur der lustfantasten?

 

Het feromoon doet blind zijn werk, ongezien door brein en kerk,

volkomen fantasieloos, maar doeltreffend zijn bestuur.

Listig gaat de overdracht, van gen naar strijdbaar nageslacht,

maar waartoe dan verbeeldingskracht die vult het nacht’lijk uur?

PAS OP DEĀ  PLAATS

Sluit je ogen, tel tot 10, een ietwat vreemde raad misschien,

toch vraag ik je geen stap meer te verzetten.

In je eigenste belang, geen paniek hoor ben niet bang, 

moet ik je de doorgang kort beletten.

 

Dringt het door waar je nu bent, waarom je doorgaans haastig rent?

Ken jij je vertrekpunt en bestemming?

Of raas je soms voorbij aan wat, je onderweg zo vaak vergat?

Tijd voor een gedegen veldverkenning!

 

Waar ben je nu? Kruising of eenrichtingsstraat, in een steegje dat zo stoppen gaat,

of dwaal je op een veldweg die verstuift tot aan de akker?

Kom nou zeg, ik weet toch zeker waar ik sta, waarheen ik ga,

en van ons beiden was ik toch echt als eerste wakker!

 

Vastberaden, hij die streeft en overtuigd zijn leven weeft,

nietsvermoedend prooi, geboren in het wereldwijde web.

Maar zolang TomTom je vooruit praat, besef je niet dat je bestaat,

als deel van een mysterie dat niet zwicht voor Google’s map.

 

Ben je eenmaal van de kaart, in de diepste zin ontaard,

laat dan de reis beginnen op je innerlijk kompas.

Het kan best zijn dat ‘t even duurt, voordat je innerlijk baken vuurt,

maar da’s niet gek voor iemand die steeds slapend waakzaam was.

 

Laat los nu wat gevangen houdt, en speel de rol van psychonaut,

zoek niet langer buiten wat je steeds al in je hebt.

Streef niet verder naar de sterren, die de doorgang je versperren,

maar keer naar binnen en ontdek het licht dat wereld schept.

 

Tel terug van 10 tot 1, uit sluimerstand van top tot teen,

open dan tot slot je beide ogen.

Voel voordat je verder rent, van binnen voor een kort moment,

de frisse wind die leven geeft, dynamisch onbewogen.

ZONNEWIJZER

Kijk, zei de dwaas, hoe de maan aan de hemel, listig verhult haar pokdalig gezicht,

en schaamteloos pronkt, sinds ze heimelijk stal, de weerschijn van het guldene zonnelicht.

Zie hoe zij spint uit uw heldere stralen, meetlint en navelstreng, afstand en duur.

Uw licht is voor haar niet bestemd om te dragen, dit stigma der mater en oorsprongsfractuur.

 

Zij breekt en verbrokkelt, maakt nukkig en spreidt,

de verhevene één van uw eeuwigheid.

Dwingt het in vorm en verstrooit het op aarde,

in de vier fasen der maneschijntijd.

 

‘k mag mag de sikkel niet lijden, wil slechts voor u leven,

open voor mij toch uw goudgulle zaal.

Ik zoek al zo lang, maar ik kan het niet vinden,

het nachtelijk donker verbergt de heilige graal.

 

"Het dunkt mij dat jij je vergist", sprak de zon,

"want je minacht de maan en vleit mij alom.

Je kunt mij niet zien, want ik zou je verblinden,

wend af eerst je blik, dan pas zul je me vinden!"

 

Om nu te scheppen de grootste vervreemding,

speel ik een troef, die van lang, hoog en breed.

Draai me binnenstebuiten, vleespoppentheater,

zodat de tijdloosheid blind buiten zich treedt.

 

De maan, bleke sikkel, is daarbij zeer gedienstig,

want zij versplintert mijn kleurloze licht.

En onderwijl zij mij misbruikt in haar spiegel,

schenkt zij jou het coloriet van jouw zicht.

 

Geniet van het nachtelijk spel dezer schimmen,

de sikkel brengt weelde in ieder bereik.

Je mag alles ontvangen, maar kun je ook geven?

De maan zal je testen, dus ik waarschuw gelijk!

 

Niet alles wat glanst is uiteindelijk goud,

dus ben op je hoede en verlies jezelf niet.

Menigeen stolde door hebzucht en angst,

waardoor hij het schimmenrijk nooit meer verliet.

 

Luna, de maanvrouw, zij is mijne bruid,

eeuwig verbonden, trouw zonder limiet.

Zolang je geluk echter buiten je zoekt,

is verdoemd deze liefde en vind je me niet.

 

Man en vrouw zijn met elkander verbonden,

zo kust ook de denker zijn gedachte bestaan.

Zon en maan dragen steeds samen de hemel,

dat wil dit gedicht u graag laten verstaan.

BLADSPIEGEL

Wat in ‘t bos, veld en uw tuinen gebeurt,

beweegt ook de mens als hij lacht en soms treurt.

Want hoewel God de verscheidenheid schiep,

wordt alles geregeerd door hetzelfde principe.

 

Laat het blad daarom een spiegel nu zijn,

en herken uw gezicht in elk ander domein,

dat vormt een etappe van uw lange reis,

een tocht door de kamers van Gods droompaleis.

 

Een plant kan slechts kiemen in wat de aarde haar biedt,

en groeit door de gaven die de hemel uitgiet.

Ontvangt al haar voeding uit een eerder bestaan,

de rest van een kringloop die voorbij is gegaan.

 

Dat wat ze leerde door hagel en wind,

is deel van de stof waarmee de schoolgang begint.

Het boek dat ze dichtsloeg toen de winter haar nam,

ging opnieuw ook weer open toen het voorjaar terugkwam.

 

Ze bloeide al eerder reeds menig seizoen,

en sliep ook al vaker, wierp af toen haar groen.

Zo stierf de plant dus al menige dood,

waardoor ze zichzelf perspectief opnieuw bood.

 

De plant heeft vermoedens die zacht weer vervagen,

als de herfstwind haar geselt en het dier haar verscheurt.

Leert zo ‘t verschil tussen pijn en behagen,

en vormt zich een beeld van wat er om haar gebeurt.

 

De wil tot ontvangen wordt langzaam robuust,

als de plant zich verwijdert van beelden diffuus.

Als dier heeft het zinnen die scherper beminnen

en laat het zich gelden als hongerige blik.

 

Met listige sluipgang en neus vindingrijk,

klauwen die vangen uit naam van verlangen,

dwingen tot doodskreet en winnaarsgezangen,

zo torent het roofdier hoog boven zijn rijk.

 

Maar wie oplegt zijn wil, zo met tand en venijn,

leeft niet in een wereld om onachtzaam te zijn.

Want overal schuilt nu hetzelfde gevaar,

de wereld die spiegelt het hart der barbaar.

 

Ergens te midden van al dat geweld,

geeft pijn en miserie het grootste geschenk.

Het is het moment waarop ik niet langer honger,

maar barmhartig aan het welzijn van anderen denk.

 

Onrijpe vruchten zijn bitter en zuur.

Weet: goede opbrengst heeft nodig haar duur!

Wacht je te lang nu of oogst je te vroeg,

dan gaat verloren wat Gaia trots droeg.

 

Zoals je laat hangen het prematuur fruit

en vertrouwt op de warmte der zon,

zo baadt ook elk voorval der mensen in licht,

dat tot zegen laat rijpen wat zinloos begon.

 

Pijn, verdriet, boosheid, wrok, schaamte en spijt,

voor elke dezer kwalen heeft God nu een zalf.

Een middel dat koelt en ook heelt alle wonden,

het licht van de klok dat we kennen als tijd.

 

God onderwijst zich in vorm van zijn Schepping,

dát wat hij tijdloos en eenzaam niet leert.

Zo gezien blijkt dat de kleinste creatie,

het wonderlijk raadsel van Gods plannen eert.

 

Hoe onbeduidend en zinloos het leven soms schijnt,

er is niets dat blind opstaat en doelloos verdwijnt!

VRAAGTEKEN

Wie ben ik toch?

Dat vraag ik me de laatste tijd vaak af.

Wie is het die zo naarstig zoekt,

hier tussen wieg en graf?

 

Een tijd lang is het hart gerust,

de zoektocht biedt houvast,

aan wie de diepte van de vraag niet peilt,

zolang hij ijverig zijn maskers past.

 

Hobby, werk, lijf en relatie, sluiten naadloos aan,

op de leegte die ons randvol vult, in ons poedelnaakt bestaan.

Een tweede huid die je niet voelt, zolang hij lekker zit,

die vorm, kleur en ook aanzien geeft, sociaal wenselijke snit.

 

Maar toon ik nu mijn verenkleed, of dat van een ander,

vergeet ik dat ik hiermee niets aan het vraagteken verander.

Want welk statement dat ik hier zelfzeker nu ook maak,

het blijft toch maar een schijnvertoning, waarmee ik het oorsprongswonder laak.

 

Dat wonder is een maat te groot, voor wie zich graag slank kleedt,

daarom nu acht ik het wijs dat je de mode gauw vergeet.

Want wie de vraag “wie ben ik?” stelt, staand voor zijn inloopkast,

ontdekt een leegte die sierlijk kleedt en buitengewoon goed past.

TWEETAKT

Bipolair gedreven stort de ziel zich op haar zaak,

tweetakt van het leven, bron van lering en vermaak.

Het leven dat ik rijk ervaar in dag- en nachtfacetten,

zou zonder discrepantie de ervaring steeds beletten.

 

Zonder zwart zou wit haar boodschap nooit kunnen verspreiden,

zo wordt ook lust pas zichtbaar op een ondergrond van lijden.

De grootste vorm van leed wordt zo gezien dan ook een zegen,

voorwaarde voor een proces waarin het tegendeel wordt verkregen.

 

Van elke zaak is steeds latent de tegenpool aanwezig,

dat wat ik wil en nodig heb, is schitterend afwezig.

twee componentenkit die in de tijd wordt uitgesmeerd:

trek aan, laat los, bemiddel! Zo wordt gelukkig zijn geleerd.

 

Het spel der tegenpolen en de stilte tussenin,

drukt zich uit ook in je lichaam en de organen binnenin.

Het energetisch midden door neus, navel en geslacht,

markeert een lasnaad in het weefsel die twee polen samenbracht.

 

Nulmeridiaan waarlangs het hart steeds weer uitzwenkt,

als het de wereld om zich heen doldwaas van overmaat verdenkt.

Ups en downs die tonen zich in en door je lijf,

wanklank, harmonie bemiddeld door elk der zinnen, vijf.

 

Plastisch barometerpeil, 3D snapshot van de ziel,

in playdoh met groot potentieel dat uit de hemel viel.

Zo staat hij dagelijks meermaals voor de spiegel waar hij leest,

de continentale drift der wensen op de zeestroom van zijn geest.

 

Door het ooglid werd zijn rechter iris zó omrand,

dat de blik hier steeds wat strenger was dan aan de andere kant.

Maar vele jaren later toont zich nu een evenwicht,

hart en hoofd vechten niet langer zo fel om hun gewicht.

 

Het lichaam is iets wonderlijks,

een uitdrukking van wil,

werktuig van verlangen,

dat zich voedt met het verschil.

LICHTERNIS

Onder schuimkoppig verzet van de getijden,

spelen zon en maan gedienstig kat en muis.

De vloedlijn trekt een spoor van vreugd en lijden,

en op die grens bouwt Hij zijn aardse huis.

 

Een woning met ontelbaar vele kamers,

waarvan elk zijn eigen lichtinvallen kent,

en al even zoveel donker kille hoeken,

die je vormen tot degene die je bent.

 

Een deur die je bang en koppig dicht kunt trekken,

of openzet zodat de frisse wind,

maar ook de ander openhartig aan komt waaien,

voor een ontmoeting die een nieuwe dag begint.

 

En al sluit je jezelf op tussen de muren,

zet je stucwerk op de wonden van je hart,

door het raam zal Hij steeds binnengluren,

met een lichtstraal die verguldt de grootste smart.

ONTWAAKT

Als mist opstijgt uit zacht ontwaakte dalen,

een vlucht zwanen zwijgzaam neerstrijkt op het ven,

slaat het bos haar bundel dicht met nachtverhalen,

en deelt de gaai haar krassend mee dat ik er ben.

 

Heet de zon me vriendelijk welkom met haar stralen,

die goudgeboren vallen door het loof,

op sterremos dat dromend ligt te pralen,

met parels van wederzijds geloof.

 

Want de hemel geeft zich over aan de aarde,

daalt neer met zijdezachte waterval,

schenkt haar zo de grootste van haar waarden,

opdat de aarde leven geven zal.

 

Als bos en veld gul naar de hemel reiken,

met hun kleurrijk loofgekroonde eerbetoon,

laat de hemel haar witwollen voorhang wijken,

en lacht de Vorst op zijn azuurbeklede troon.

NOSTALGIE

Op een lenteavond, zo rond de klok van negen,

roept de merel in de dakgoot nostalgie,

komt de geur van regendruppels me weer tegen,

waarvan ik oudbekende sporen nu weer zie.

 

Hemeltranen op de mosdoorkruiste stoepen,

rond het huis dat ik als kind zo vaak verliet,

om in de tuin bij berk en vlinderstruik te dromen,

en dingen zag die een volwassen man niet ziet.

 

Het huis dat nu een facelift heeft gekregen,

en al jaren andere mensen warmte biedt,

maar waar ik toch nog graag steeds langs mag komen,

op doorreis naar de vrouw die het verliet.

 

Want mama, al ben ik zonder pen niet van veel woorden,

je moet weten dat ik heel veel van je hou,

Je gaf ons alles en zonder dat we wisten,

van het offer dat je brengen moest als vrouw.

ZINNENSTORM

Monddood in een zinnenstorm van kleuren en geluiden,

die deining brengt in wateren van uitgevlakt gemoed.

Woorden missen kracht, om het palet voor mij te duiden,

nu de aandacht weer haar haven vindt, met sleepnetten gevoed.

 

Een rijke vangst valt hem ten deel, die onbevangen luistert,

en zijn blik laat reizen zonder toezicht van het hoofd.

Want de wereld waar de wieg stond, is vaak al vóór het zonnedalen,

door hokjesgeest en roes van al haar rijkdommen beroofd.

 

Ervaringen contrastrijk die impressies achterlaten,

zijdezacht gevouwen of in vlechtwerk van beton,

drukken leerrijk elk hun stempel, op de geest stil en gelaten,

die in het spoor van twee geliefden, aan haar queeste eens begon.

 

Hoevelen slijten niet hun dagen,

op rantsoen van geestesvlagen,

en blijven zo een leven lang onwetend ondervoed?

 

Zoek dus rust in berg en dalen,

die in sprookjes steeds verhalen,

van de zoon die ijdel wegtrekt en terugkeren weer moet.

CHRONOTOPOS

Heb je je ooit afgevraagd wat tijd en ruimte is?

Of wil je daar je vingers niet aan branden?

Het is geen kwestie die slechts past, in een slimme mensenquiz,

maar een wegwijzer naar zin en kruisverbanden.

 

Dat alles hier op afstand staat, met zijn eigen duur,

was voor jou tot nu toe slechts een naakt gegeven,

dat verder niet te denken gaf, steeds discreet aanwezig was,

als canvas voor een kleurrijk mensenleven.

 

De ratio toomt plaats en tijd, leeft niet langer kloofgespreid,

klok en gps dat is haar wapen,

waarmee ze doolhof en seizoen bedwingt, onbereikbaarheid voorgoed verdringt,

ofschoon de mens met afstand is geschapen.

 

Maar de ratio is spaarzaam met het aangeven van zin,

en scheutig met inzichten die benauwen.

Ben gerust, maak je niet druk, boek en bul brengt geen geluk,

aan wie niet op zijn innerlijk leert vertrouwen.

 

Want als God geen ruimte maakt, waarin wens en doel zich niet aanraakt, 

hoe zou hij zich dan zelf moeten ontdekken?

De kosmos is een atelier, werkplaats voor het godsmetier,

dat leerrijk het verlangen tracht te wekken.

WAARHEID

Geen klok die toont hoe laat het is, zonder besef van “tijd”.

Geen rechter die een oordeel velt zonder “verantwoordelijkheid”.

Geen moeite voor een ander zonder diep gevoel voor “gunst”.

Geen schilder die een doek verft zonder opvatting van “kunst”.

 

In elk van deze zinnen staat een grondleggend begrip,

dat als basis dient voor al ons doen en laten.

Het blijft dikwijls impliciet, maar ook al zeggen we het niet, toch stuurt

het heel ons handelen en praten.

 

Hetzelfde fenomeen, zien we overal om ons heen,

waar mensen van iets zeggen dat het “waar” is.

Meestal voert het tot een strijd en is niemand echt bereid,

om te zeggen: “Weet je wat? Ik had het mis!”.

 

De trotse blik die graag fixeert, wat het dogmatisch heeft geleerd,

weigert vaak pas op de plaats te maken,

en komt helaas slechts zelden, bij hen die blind kritiek vergelden,

de onbewuste opvatting van “waarheid” zelf ter sprake.

 

Over wat nu eigenlijk “waarheid” is, zijn de meningen verdeeld,

in de kringen van de heren professoren.

En wat misschien nog erger is: dat wijsheid hol klinkt in een nis,

uit grote monden met dovemansoren.

 

Maar kom, wie zonder zonde is,

werpe de eerste steen, genoeg met al die hooghartige verzen.

Laat ons zien eens wat we vinden, aan kleurrijk inzicht om ons heen,

dat helpt brak geesteswater te verversen.

 

Een eerste poging om te duiden wat nu “waarheid” is,

draait om het begrip “correspondentie”.

Stemt woord en ding nu overeen, wijst taal dwars door de ruimte heen,

dan vinden we van waarheid haar essentie.

 

Een uitspraak geldt als “waar”, wanneer zij spiegelt één op één,

een met zintuigen toetsbare stand van zaken.

Wat op zich aannemelijk klinkt, ook heel wat onderzoeken linkt,

maar waarmee je ook in problemen kunt geraken.

 

Want toetsen kun je slechts datgene wat zich waar laat nemen,

wat moeilijk wordt wanneer een zaak zich aan het oog onttrekt.

Met “natuurwet”, “liefde” en “atoom” kom je snel in de penarie,

aangezien het blote oog tekortschiet voor een dergelijk object.

 

Een uitspraak die betrekking heeft op wat het oog niet meer kan zien,

zelfs niet met een listig intrument,

wordt verbonden aan beweringen die wel nog toetsbaar zijn,

tot een vlechtwerk dat uitblinkt als zijnde coherent.

 

Met een dergelijk postulaat: dat een ding enkel bestaat,

op grond van samenhang met wat men aanneemt,

Wordt “waarheid” een construct, waarmee wetenschap ook lukt,

zolang je niet betreurt dat het de wereld van je neemt.

 

Het offer dat ik brengen moet voor de coherentietheorie,

is dat waarheid los gaat raken van de wereld die ik zie.

Want wat telt is slechts de samenhang van zinnen onderling,

wat ook heel goed lukken kan zonder aandacht voor het ding.

 

Maar een wetenschap die woekert zonder input van de zinnen,

is als een schilder vóór een doek die niet weet waar te beginnen.

Concepten spoken door zijn hoofd, verstrengeld vormeloos,

terwijl zijn model staat kou te kleumen in verwachting ademloos.

 

Om nu te voorkomen dit pijnlijk dwaze tafereel,

springt uit de coulissen de pragmatist op het toneel.

“Waarheid is...” zegt hij gortdroog, een zaak die je snel merkt,

een uitspraak is pas “waar” als hij echt in de wereld werkt.

 

Of een elektron “echt” bestaat of in onderzoek goed past,

doet niet echt terzake zolang dat werkt de meterkast.

Elke uitspraak, elk concept, is zo gezien dus een recept,

maar: the proof of the pudding still is in the eating!

 

Zo passeerde de revue, 3 maal “waarheid” in tenue,

steeds gezien vanuit een nieuw gezichtspunt.

Aan u de keus, zeer ambitieus, te kiezen waarmee u nu goed vooruit kunt.

 

Maar wáárom zou ik kiezen voor slechts één van deze visies,

waarmee ik dan de rest naar het rijk der fabelen verban,

wanneer ik toch door fusie een gezichtspunt kan bedenken,

van waaruit ik vérder, díeper, méér omvattend kijken kan!

AU BAIN-MARIE

De ratio ijlt koortsig dat zij de twijfel niet verdraagt,

en zoekt bijstand in de codex voor de vraag die haar opjaagt.

Het scalpel van het zoekend oog speurt scherper dan een havik,

naar antwoord op wat zeurend knaagt aan wijdgesperde blik.

 

Van wat het leven hem zo opdist, aan voedzame ervaring,

eet hij het liefst alleen menu mondain.

Doorgekookt, gesneden prak, terrine uit een letterbak,

ook wel bekend als de filet humain.

 

Tussen spreadsheets van het leven kan hij de slaap maar moeilijk vatten,

en ontwaakt steeds met een stortbad van het ijzig kil verstand,

om in de spiegel dan ontnuchterd zijn gezichtsuitdruk te lezen,

die in LED- licht onmiskenbaar spelt: monsieur fait accompli.

 

Het zacht gemoed nu, is immuun, voor deze geestinfectie,

weerstaat binair bacterium dat streeft naar de perfectie.

Op fantasievol lichte kussens, kleurrijk patchwork van het hart,

scharlaken thuiskomst die geen tijd kent, Je me réveille au bain-Marie.

ALFA EN OMEGA

Het bloedig schreeuwend mannenhart rent wezenloos door het land,

en zoekt met het licht der hartstocht tot zijn innerlijk verbrandt.

Nagelt zich op het rozenhout en schreeuwt: ik heb ‘t gevonden!

Om enkel vast te stellen dat het in omarming is gezwonden.

 

Het mannenhart dat thuiskomst zoekt tussen de heupen van een vrouw,

verliest zich met elke doornensteek en stelt zichzelf te schouw.

In de vorm van man of vrouw, kon het zijn geluk niet vinden,

omdat het dronken in een zinnenroes zonder goddelijkheid beminde.

 

Breekpunt, tragiek, zondeval, is hoe de reis begint,

als de oorsprong fragmenteert en zich op eenwording bezint.

Wat als neiging koortsig prooi maakt en verovert met een kus,

verheven tot de vriendschap weet: we vormden altijd al een lus.

PLUK DE DAG

Ik blik het in de sterrenhemel en des zwaluwen vleugelslag,

Ik voel het in de pols der aarde dat eens gloort die ene dag,

waarop het sluimerend Godenkind als morgendauw te stralen begint.

Het uur waarin je voelen mag, dat wat ik je zeg:

Pluk de dag en heb al lief, neem zo de tweestrijd weg!

MOEDERTAAL

Symbolisch is de vrouw het archetype van begrenzing,

want moeder geeft gestalte aan de vormeloze wens.

Zoals maan het zonlicht samenbalt en terugkaatst voor aanschouwing,

verdicht de liefde in de moederschoot zich sluimerend tot mens.

 

Onder water klinkt heel zacht....  voor de eerste maal...

dof en warm de stem van plaats en tijd.

Kadans van hart en adem, ABC in moedertaal,

tweetakt die verdeelt de eeuwigheid.

 

Als nieuw leven naaktgeboren, dan haar slakkenhuis verlaat,

wikkelt moeder het snel in een doek van woorden.

Noemt het blij en dankbaar het allermooiste dat bestaat,

het eerste rijm dat kleine oortjes hoorden.

 

De moedertaal neemt liefdevol nieuw leven bij de hand,

dat stapsgewijs de wereld wil verkennen.

Benoemt elk ding als paar, wijst op zegen en gevaar,

leert zo de dingen uit een oogpunt kennen.

 

Vanuit het eigen perspectief, stoot het af en heeft het lief,

claimt een plek, in wat geen grenzen heeft.

De moedertaal biedt ruimte aan, wat híer en dus niet dáár wil staan,

hoop- en angstgedreven naar zijn eigen doelen streeft.

 

Aan wie verloren, ongekend door het leven gaat,

geeft de moedertaal herkenning en vertrouwen.

Tot de dag waarop ineens dan plots de geest opstaat,

en de grens toont van de taal der vrouwen.

VADERTAAL

Elk mens heeft zo zijn standpunt, ziet de wereld eigenwijs,

op grond van zijn gedachten en belangen.

Beschrijft zo in de moedertaal, zijn eigen levensreis,

die je door geen andere kunt vervangen.

 

“Ik heb de wijsheid zelf in pacht, vind mijn eigen klederdracht,

toch echt de mooiste en de allerbeste!”

Neiging tot uniciteit, voert maar al te vaak tot strijd,

dat is de vloek en zegen van het Westen.

 

Ook de wetenschap die streeft, naar de draad die alles weeft,

maar doet dat vreemd genoeg door te ontleden.

Zij ontrafelt het geheim en denkt zo alles klein,

zal het raadsel nooit onthullen met haar sneden.

 

Wie graag pronkt met verenkleed, is ook degene die vergeet,

wat de Vadertaal ons steeds tracht te vertellen.

Over de eenheid die Hij brak, de dag dat Adam fier zich stak,

in designerstyle gemaakt van huid en vellen.

 

Dit Bijbelse verhaal klinkt misschien als brabbeltaal,

maar dat is het gevolg nu van de toren die eens viel,

toen de werklui daar in Babel, spraakverward en incapabel,

stopten met het bouwwerk dat getuigen moest van ziel.

 

Want de moedertaal die stem geeft, aan wat vorm, kleur en gevoel heeft,

belet ook steeds de toegang tot hetgeen daarachter ligt.

De mond dient vaak de maag, en zolang ik hongerig vraag,

verberg ik voor mijzelf en anderen mijn hemelse gezicht.

 

Laat ons nu eens horen wat de Vadertaal ons leert,

over de oorsprong die de blik niet kan bereiken.

Want het oor voert weer naar binnen, de aandacht die zichzelf verloor,

toen het oog zich zoekend trachtte te verrijken.

 

De vadertaal bedient zich van ‘t Hebreeuwse alfabet,

tekens met uitzonderlijk vermogen.

Want naast een letter is elk teken ook een cijfer en symbool,

krachten die bezielen zienersogen.

 

Wie aandacht heeft voor tekens die gewoven tot een woord,

nog heel veel méér vertellen dan de beelden buitenboord,

ontdekt dat de verhalen die je in de Bijbel leest,

geen fabeltjes beschrijven, maar ontwikkeling van geest.

 

En die geest die kan ontwaken vóór het vallen van de nacht,

als je opstaat als de denker en niet het lichaam waarvan je dacht,

dat het identiek was met degene die je steeds meende te zijn,

mens met begin en einde, vleesgeworpen, nietig klein.

 

Een klein tipje van de sluier licht ik hier al rijmend op,

voor wie verder kijkt dan lang is de neus midden op zijn kop.

Een kleine inkijk in de werking van wat heet de Vadertaal:

holistisch, aritmethisch, woordsysteem van het totaal.

 

Woorden die gebouwd zijn met hetzelfde materiaal,

zijn steeds innig zinvol met elkaar verbonden.

Ook als dat niet zichtbaar is in het beeldverhaal,

dat op zich staand snel de waarheid heeft geschonden.

 

Eén nul meer of minder achter een bepaald getal,

verandert niet ingrijpend het principe.

Na 1 komt 10 en 100 die steeds versterkt in elk geval,

hetzelfde grondbeginsel nog verdiepen.

 

Omgezet in cijfers schrijf je “slang” in grondprofiel: (50-8-300),

dat sterk lijkt op het Hebreeuwse woord voor “vallen” (50-80-30).

De samenhang gaat verder en raakt ook de “dierenziel” (50-80-300),

verbanden die zich tonen in getallen.

 

Maar niet alleen de bouwstenen hebben diepe zin,

ook de som van de getallen herbergt wijsheid binnenin.

Want de “slang” (50-8-300) en de “verlosser” (40-300-10-8) tellen elk tot 358,

en tonen zo een eenheid die geen mens ooit had verwacht.

 

De slang die tot gevolg had dat de mens de tuin verliet,

bood hem listig ook de toegang tot de wereld die hij ziet.

Die wereld is een leerschool, kleurrijk, leerzame praktijk,

die zich opent voor degene die verlaat het hemelrijk.

 

De verleiding die ooit plaatsvond in de vorm van het serpent, is

de verlossing uit een toestand waarin je nooit iets had gekend.

Want wie nooit een duik neemt, driest het licht contrastrijk breekt,

leert ook nooit iets van de hemel die de Bijbel steeds bespreekt.

 

De toestand vóór en ná de val beschrijft de Schrift als “licht” (1-6-200) en “huid” (70-6-200),

een beschrijving die nietszeggend is als hij niet verder wordt geduid.

De “1” betekent eenheid” en de “70” “heel veel”,

de stap van “licht” naar “huid” toont zo de breuk van het geheel.

 

De logica breekt het kristal, facettenrijk verhaal,

perspectivisch en uniek, signatuur der moedertaal.

Hij die willig deelneemt aan wat heet de zondeval,

is ook degene die door Vaders taal, Gods geest ontvangen zal.

ONTHULLING

Wie is het die daar schreit, van God verlaten eenzaamheid?

Wie is het die daar brult, van het leed dat hem omhult?

Wie is het die gul vragen strooit en het inzicht niet kan vinden?

Het antwoord nu verraad ik je, laat alle twijfel zwinden!

 

Tot nu toe was IK zoek,

IK verborg me in een spiegelhoek!

Kon ongezien daar blijven, want je waande je één der lijven,

die zich constant draaien om je ware middelpunt.

 

Je ziet je nog als lichaam steeds,

hoewel je stamt van zuiver geest.

Geest laat zich wel met vlees bekleden,

maar kan niet worden kleingesneden!

 

Je tracht jezelf te vinden door je brein streng te fileren,

Maar kun je je niet beter op je zielsvlam concentreren?

Wijk nu van gedachten die in tijd en plaats verstrooien,

om eerbiedsvol geheimnisvolle tekens uit te vlooien.

 

Wat jou in mismoed nog gevangen houdt,

zijn de idealen waar je blind op bouwt.

Je eigen groei wordt steeds gefnuikt,

daar je geestloos nog het woord gebruikt!

 

Laat de taal je nu vertellen van getallen en hun zin.

Hoe schepping zich fractaal ontvouwt, veelheid troef sinds het begin.

Ontvouwen is, vergis je niet, geen aflopen van tijd,

maar openen van een collectief, brandpunt van de eeuwigheid.

 

Zet maar eens een kopje neer en kijk van alle zijden.

Wat opvalt is de eenheid naast het vele, onderscheiden.

Het oortje links, het oortje rechts, het oortje in het centrum.

Verenig alle doorsnedes van het goddelijk continuüm.

 

Als hetzelfde je nu lukt met taal, wereldbeeld, moraal

sta je plotsklaps buitenspel en maak je jezelf totaal.

Nu heb ik je je gegeven, de oplossing voor ’t probleem,

kwel en kommer zijn niet meer als je loslaat van ‘t extreem.

 

Zoals het kopje niet „daarbuiten” is, zo kijk je niet “van binnen”,

het is de logica der materialist die jou tracht in te spinnen.

Maar ook een visie die gevangen houdt, heeft een diepe zin,

een groeifase, door God bedacht, die klaar lag sinds ‘t oerbegin.

 

Want rupsen worden vlinders,

met hun vleugels luchtig, bont,

zo verlaat je ooit uit geest verbonden,

jouw uitgedachte aarde, rond.

CREDO

De wetenschap die vlijtig zoekt, is wars van dogmatiek.

Wat zij niet bewijzen kan is prooi voor haar kritiek.

Feiten! roept de witte jas, feiten, ik wil feiten zien!

Geen sprookjes of dom bijgeloof, geen denken aan, nog niet misschien.

 

Enkel dat wat ik kan meten, testen, onder ogen kom,

kan ik weten en begrijpen, zonder dat ik tenen krom.

Ik streef naar waarheid, absoluut, objectiviteit!

Geen meningen, persoonsgebonden, dwaze wispelturigheid!

 

Persoon komt van persona, Latijn dat “masker” en ook “larve” heet,

maar ook van “per sonare”, dat is de klank die ons bekleedt,

en doorklinkt op een wijze, voor ieder mens uniek,

maar een handvol losse noten is nog lange geen muziek.

 

De wetenschapper draagt geen masker, heeft ook geen uniek gezicht,

transparant zoekt hij geheimen, onder stenen opgelicht.

Hij wil de wereld laten spreken, willig, op haar eigen kracht,

ongekleurd door wat hij wenst en ongezien door wat hij dacht.

 

Zo bracht hij reeds heel ijverig en met gepaste trots,

al menig feit hier boven water, dat wijzigde toen plots,

het beeld dat mensen hadden van de wereld om hen heen,

en de plaats nam van de dwaasheid die als sneeuw voor zon verdween.

 

Ik loochen hier al dichtend niet wat wetenschap ons bracht,

maar wil wel even wijzen op de oorsprong van die kracht,

die volgens witte jassen buiten in de wereld ligt,

en prijsgeeft haar geheimen aan het koortsig zoekend licht.

 

Oerknal, elektronen, virus en ook DNA,

vormen onze wereld ook wanneer ik zelf niet meer besta.

Materie onafhankelijk, die ons constant omringt,

en die - naar de wetenschap - het denken ook bedingt.

 

Dit is een greep uit aannamen die wetenschap zo doet,

deze te ontkennen wordt met spot en hoon beboet.

Want elk weldenkend mens zegt toch: ik geloof in de materie,

het credo van de wetenschap dat loochent het mysterie.

 

Adem nu eens even in en dan bewust weer uit.

Voel eens wat dat met je doet en hoor ook het geluid.

Vast staat, dat je dit nu doet en voelt de kwaliteit,

iets anders is de aard van lucht die geldt als leerzaam feit.

 

Lucht bestaat uit stikstof, 78 procent,

daarnaast een vijfde zuurstof dat men ook als O2 kent.

Eén procent aan edelgassen maakt de lucht compleet,

heb je je ooit afgevraagt hoe men dit zo weet?

 

Hoe kun je iets ontdekken dat zich aan zintuigen onttrekt?

Noch aan neus, oor, mond, oog, hand bestaansgeheimen lekt?

Opgebouwd uit deeltjes die geen oog ooit heeft gezien?

Kan het zijn dat werkelijkheid soms anders is misschien?

 

Wat doorgaans geldt als spiernaakt feit is verre van ontkleed,

maar hult zich steeds in de gedachten die ik lopend smeed.

De atomaire opbouw van het periodiek systeem,

beschrijft een wereld die is “uitgedacht”, geen feit dus, maar een claim!

 

Beste heren professoren, ahum..., staat u mij toe,

uw credo ietwat te herzien, nu ik een boekje open doe,

over dogma’s en de blinde vlekken van het alziend oog,

dat blind is voor dat ene punt dat in de ooghoek steeds bewoog.

 

Ik ben geen vleespop die beschouwt objecten om zich heen,

die losstaan van mijzelf door hun bestaan vóór ik verscheen,

als blinde toevalstreffer in een arena zonder zin,

die opende aeonen her, bij ‘t oerknallend begin.

 

Degene die ik meen te zijn, persona én object,

zijn slechts beelden op het grote doek gevuld door intellect.

De camera die alles filmt, die komt zelf nooit in beeld,

daarin ligt het groot geheim van het spel dat u nu speelt.

 

Dát ik zie dat is een feit, dat neemt men mij niet af,

ook niet door te wijzen op de grens van wieg en graf.

Draai je maar eens om daar zittend op de eerste rij,

en vertel me dan wat je daar ziet, terwijl de film maar raast voorbij.

 

De projector achter in de zaal werpt steeds zijn vormloos licht,

zelfs wanneer de filmstrip niet langer kleurt het vergezicht!

SCHATKIST

De schatkist is geopend. Loop je langs of klop je aan?

Rust maar uit in deze haven, je hoeft geen cirkels meer te gaan.

Liefdevol deel ik mijn gaven, met open hart en oprecht oor.

Ik ging zelf door nacht en dalen, weet ervan, ik ging je voor. 

 

Leeg je zak met zware stenen, neem ze teder in de hand.

Vind patronen en doorbreek ze, knip het koord dat nauw omspant.

Polijst tot spiegel ‘t zwart verleden,  vind je kracht, nú, a-causaal!

Laat ons dan de stenen kleuren,  en vertel jouw bont verhaal.

 

Lucht je hart, voel je begrepen en besef dan voor altijd,

dat jij het zélf was die hier stopte, tot verandering bereid.

Nieuwgeboren, evenwichtig, doe je sterk de schatkist dicht,

Een bron van liefde en van warmte, draag nu mee dit eeuwig licht!

OMTREK

Uit het middelpunt der cirkel,

volstrekt eenzaam zich de straal,

waarlangs vertrouwensvol ik afstijg

in dit ongewis verhaal,

dat kringlopend wordt geschreven op de omtrek der figuur,

geheimenis der terugkeer uit het nacht’lijk avontuur.

SCHEPPING

Het eerste boek der Bijbel, start in oertaal met de “B”.

Dit teken draagt nu naast zijn klank, de cijferwaarde “2”.

De “2” die staat voor “tegenstelling”, “breuk”, “dualiteit”,

want voor Schepping moet zich delen dat wat rust in eeuwigheid.

 

De “2” loopt als een rode draad dwars door de Genesis,

en brengt structuur in wat vooreerst niet denkbaar, leegte is.

Wie zoekt met ziel en zaligheid, vindt zo systematiek,

tussen de regels van een boek dat velen zien als dwaas reliek.

 

Bij aanvang, zo vertelt het boek, schiep God hemel en aarde,

de allereerste tegenstelling die de geest ontwaarde.

In die dagen, 6 precies, schiep God veelvuldigheid,

en herhaalde zo zeer vormenrijk de oerdualiteit.

 

Op dag 1 toen kwam tot stand: licht en duisternis,

het voorwaardelijk oercontrast, waardoor iets zichtbaar is.

 

De 2e dag verdeelde hij de wateren in tweeën,

met een uitspansel dat zich bevond tussen beide zeeën.

 

Op de 3e dag schiep God toen twee van die contrasten:

het droge in een waterplas én groen, dat met zaad of vrucht verraste.

 

Dag 4 stond in het teken van de zon en van de maan,

die al het reeds geschapene omreisden in hun baan.

 

De 5e dag bevolkte hij het boven en benee,

met vogels vliegend in de lucht en vissen in de zee.

 

Op dag 6 schiep hij opnieuw tweemaal met de “2”,

Vee en dieren in het wild, plus man en vrouw gedwee.

 

De tweeheid die naar voren komt in elk der scheppingsdagen,

toont zich ook nog duidelijker, aan wie het durft te vragen.

Zo ontwikkelt zich de schepping als dynamisch dualisme,

Het plant-, dier- en ook mensenrijk gedijt dankzij het schisme.

WADLOPEN

Sprookjesspoor van suikerwol op koningsblauw concaaf.

Stortvloed van sensaties waar ik dorstig mij aan laaf.

De leegte die zich gapend vult en smacht blust na hoogtij.

Wadlopen met Venus, op stapstenenkandij.

DRIJFJACHT

Oh, laat me nog eens sterren jagen,

drijfjacht aan het firmament,

om wat onderging in kinderdagen,

door sluiers van de droom gekend,

gewichtloos in een wens te vangen,

sprakeloos en diep gevoeld,

met hemelvuur in nacht geschreven,

voor mijn ziel en jou bedoeld.

 

Een boodschap groter dan aeonen,

lering tijdloos actueel,

ontrafeling van lotspatronen,

labyrint van ‘t geheel,

waarin de mens fier, onverschrokken,

uit de tuin een vrucht ontstal,

na ondenkbaar diepe duikvlucht,

opstond van zijn zondeval.

NACHTLICHT

Met de zon in metastase en de einder rood ontbrand,

stokt verzet, kritieke fase, duw mezelf over de rand,

waar het allerdiepste donker, dat het laatste licht inzuigt,

de oriënt en al zijn waarden, stil ontkent, van nacht getuigt.

 

Diepe val tot aan het nulpunt, het sanguin wordt kristallijn,

mat en bloedeloos stilleven, golvenloze levenslijn.

Bont palet van de begeerte toont zich nu in monochroom,

ijzig spottend met de waarheid van de ongeleefde droom.

 

Verloren kans op ochtendgloren, dageraad voorgoed flambé,

middernacht nu alomvattend, sleept de wanhoop met zich mee.

Maar in de wolkenloze hemel van ijskoud obsidiaan,

toont zich plots en nieuwgeboren, de kleine sikkel van de maan.

 

Archetype van reflectie, voelend, voedend moederlicht,

dat al te vaak van onbekwaamheid en van goudroof is beticht.

Doch zonder spiegel is de koning als een vreemde in zijn land,

intuïtie en emotie zijn onmisbaar in zijn hand.

 

Het nachtlicht schept contrasten, laat je voelen dat je leeft,

wat het waard is na te streven, waar jij echt als mens om geeft.

Voorbij de boomgrens wild euforisch, kerkerdiep melancholiek,

laat de maan jouw zoeklicht wezen, overgave, nachtmystiek!

BLOEMBED

Woorden als Vergeet-mij-nietjes,

herinnering als zachtjes gras.

Belofte vol van lentekriebels,

toen afscheid nog ondenkbaar was.

 

Al wat welkt, zal bloesem dragen,

langs de paadjes van mijn pen.

Daar in het boek van nooit vergeten,

waar ik altijd bij je ben...

AMOR NON CELATUR

Met jou wil ik de nacht verkennen

en het krieken van de dag,

om de lichten kop aan staart te leggen,

in sprakeloos ontzag,

en de polen te verenigen, 

dualiteit voorbij,

zo wil ik door het leven gaan,

met jou steeds aan mijn zij...