
ZON EN MAAN
Het was een prachtige lentedag. De zon strekte zich uit in de blauwe hemel en spiegelde zich in de laatste dauwdruppels op het gras, die zwijgzaam over de nacht vertelden. Nog even en ook de laatste herinnering aan het donker zou vergeten zijn; net als de stilte, die zich terugtrok achter vogelstemmen en het werk van de mensen.
Het leven was geboren. Uit stofwolken en rumoer kwam een groep kinderen tevoorschijn, die lachend en spelend met een bal over de zandweg renden. Zorgeloos en nog vol met dromen, zoals het daglicht dat na het opstaan naar het midden van de hemel reikt. In hun spel passeerden ze een oude man die zijn eigen weg vervolgde, traag en gebogen over zijn stok. Op het eerste gezicht leek hij een vreemde in de wereld van jong geluk, maar zijn rimpels en borstelige wenkbrauwen verborgen een groot geheim.
De grootste van de kinderen begon te roepen: “hé oude man, aan de kant, je staat in de weg! Pas maar op, straks lig je nog op de grond!” De andere kinderen lachten luid en samen trokken ze weer verder. Allemaal, behalve één, want een kleine jongen bleef staan en keek stilletjes naar de oude man. “Het spijt me meneer, ik vind het heel erg wat er net is gebeurd.” De oude man glimlachte. “Och kleine vriend, dat is lief, maar maak je om mij maar geen zorgen. Ik ken de zonsopkomst maar al te goed, haar spel en ook haar streken”.
“Maar vindt u het dan niet erg dat u oud en langzaam bent en geen bal meer kunt trappen zoals ik?”. “Tja", zei de oude man, “het leven is inderdaad niet altijd even gemakkelijk als je ouder wordt. Mijn zon is nu aan het zakken en er komt een dag dat hij achter de horizon verdwijnt. Maar waar de zon ook aan de hemel staat, zijn licht is steeds volmaakt, net als de cirkel”, en met zijn stok tekende de oude man naast een grote steen een cirkel in het zand. Daarna legde hij zijn hand op de schouder van de jongen en zei: "kleine vriend, de lichten aan de hemel hebben heel veel te vertellen, maar alles heeft zijn tijd.” De oude man knipoogde en liep langzaam verder.
Veel van wat de jongen die dag hoorde, bleef lang een raadsel, maar de oude man werd gaandeweg vertrouwd. Vaak, als de jongen buiten met zijn vriendjes speelde, zag hij de man voorbij schuifelen en voor een moment kruisten zich dan hun blikken. De bekende knipoog maakte plaats voor een praatje en uit de gesprekken groeide een hechte band.
Enkele jaren na die eerste ontmoeting in de lente, zat de jongen op een grote steen. Het schemerde en nadat de zon was ondergegaan, verscheen de maan aan de hemel; een dunne sikkel van zacht gebogen licht. De jongen was bedroefd. Hij was inmiddels een tiener en het onbezorgde geluk van zijn kinderjaren had plaatsgemaakt voor de eerste grote uitdagingen en gevoelens die hem wild in beweging brachten, als een bootje op open zee. “Ik wil niet meer!”, schreeuwde hij de eenzame nacht in. ”Alles wat mooi was is verdwenen. Ik wil de zon terug!”. Toen hoorde hij achter zich een vertrouwde stem:
"Het dunkt mij dat jij je vergist, sprak de zon,
want je minacht de maan en vleit mij alom.
Je kunt mij niet zien, want ik zou je verblinden,
wend je blik af, dan pas zul je me vinden!"
De jongen draaide zich om en keek de oude man met vragende ogen aan. “Wie recht in de zon kijkt, raakt verblind", zei de oude man. We kunnen het zonlicht zelf alleen zien als het weerkaatst wordt door de maan. Kijk, daar staat ze aan de hemel.” Hij wees omhoog met zijn stok en sprak: “De maan heeft vele gezichten. Nu is zij een dunne sikkel, maar over een tijdje zal ze vol zijn en gul haar zilveren licht aan de aarde schenken. Daarna verdwijnt ze langzaam in het donker en begint de kringloop weer opnieuw.” “Weet je” vervolgde de oude man, “zon en maan zijn niet alleen bollen van gas en steen daar aan de hemel, ze leven ook in jou en vertellen het verhaal van jouw bestaan. Waar is de bal waar je ooit mee speelde, waar zijn de vrienden die je vroeger bij je had?" "Ze zijn er niet meer”, antwoordde de jongen. “Ah”, zei de oude man, “het leven is veranderd, net als jij, maar diep van binnen ben jij, degene die het leven beleeft, nog steeds dezelfde”.
“De wereld van de maan zal je betoveren met haar spel van licht en schaduw. Die contrasten maken dat jij het leven kent: groot geluk én groot verdriet. Leven zonder die contrasten zou zijn als slapen zonder te dromen. Ontdek, geniet en leer daarom van licht en donker, maar heb ook de moed om los te laten als de tijd gekomen is. Want wie de betovering van de maan vast wil houden, zal gevangen worden als in een spinnenweb." Na deze woorden draaide de oude man zich om en verdween weer in de nacht.
Enkele weken later zat de jongen opnieuw op de steen waar hij al zo vaak in stilte had nagedacht. Dit keer zat hij met zijn hoofd in zijn handen, terwijl tranen donkere vlekken maakten op de cirkel in het zand. Het was middernacht, maar de maan was ondanks de wolkeloze hemel nergens meer te zien. Opeens klonk weer die vertrouwde stem: “Sta op”. De jongen keek omhoog, veegde zijn tranen weg en ging toen recht staan. De oude man nam beide handen van de jongen vast en keek hem liefdevol aan. Toen sprak hij de volgende woorden: “je bent niet alleen. Als zon en maan zich verbergen in het diepste donker, maken zij plaats voor duizend sterren, die schijnen met hun sterkste licht. Wat ondenkbaar ver weg is, zal zo in het diepste donker voor jou stralen.”