
Vleugelslag
Sparrenbos bij nachtinval.
Ransuil luidt de klok.
Over stok en steen,
langs berg en dal,
tot waar het pad mij leiden zal.
De maan schijnt bleek,
incognito, in nevelen gehuld.
En houdt de wacht over het gemoed
dat de dageraad niet duldt.
Het leven toont zich anders nu,
in rijp en sterrenpracht.
En fluistert van geheimen
die de zon nooit had verwacht.
Oh, al moest ik sterven nu,
in dit eenzaam nacht’lijk uur.
Ik zou het niet berouwen,
zo intens, zo pijnlijk puur.
Twee gele ogen vlammen op,
het verenkleed gespreid.
Met kalme vleugelslag zet ik koers,
dwars door de eeuwigheid.