ZONSOPGANG

 

Stuwend vlijt de dageraad zich tegen het nachtelijk verlangen.

Laatste minuten one night stand onder een sterbedekte sprei.

Het hunkerend rood gevangen, op haar ijzig koude wangen,

zo draait ze zich nu om en is het schimmenspel voorbij.

 

Hoe zacht ontwaakt het mensverstand, in het lichtbad aan de hemelrand,

Grimms wereld komt weer bij zijn positieven.

Eerstgeworpen zonnestraal, schrijft zijn dauwgeletterde verhaal,

uit grenzeloos unieke perspectieven.

 

Licht dat uit de hemel valt, tot landschappen zich samenbalt,

en vergezichten opzet in pastelgloed zijdezacht.

Hoogmoedig nu een weg zich baant, zonder metgezel zich meester waant,

blind voor de bezieling die zich toont rond middernacht.

 

Maar de wet eist dat elk hoogtepunt, de afgrond ook zijn ruimte gunt,

zo gaat de zon ten onder aan het einde van zijn reis.

Als hij de maan als zijn gelijke kent, geen wedloop met de nacht meer rent,

hervindt hij wat hij meed als sleutel tot het paradijs.